België-Nederland Nieuwsbrief | Februari 2023

February 28, 2023
België-Nederland Nieuwsbrief

Inhoud

Naar boven

1. Meijburg Pro Memorie 2023

Hebt u de actuele tarieven, tariefschijven en andere relevante fiscale getallen al helder voor de geest? In de Pro Memorie 2023 van KPMG Meijburg & Co vindt u de laatste fiscale feiten en cijfers en lichten wij een aantal belangrijke Nederlandse wetten en regels nader toe.

De Pro Memorie is een handzaam naslagwerk voor de administratievoering van bedrijven, instellingen en ondernemers in Nederland. Doe hiermee uw voordeel!

Naar boven

2. Heronderhandeling belastingverdrag tussen België en Nederland: mogelijk ondertekening nieuw verdrag in 2023

Nederland en België zijn al geruime tijd bezig met de onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag. Het huidige belastingverdrag stamt uit 2001 en is sindsdien niet meer gewijzigd. Wel is sinds 1 januari 2022 het multilateraal instrument (‘MLI’) van toepassing, waardoor per die datum enkele specifieke wijzigingen en aanvullingen doorwerken op het belastingverdrag uit 2001. Voor meer informatie over het MLI en de impact daarvan op het huidige belastingverdrag tussen België en Nederland verwijzen we graag naar de december 2021-editie van deze nieuwsbrief.

Ambtelijk akkoord over inhoud van nieuw belastingverdrag bereikt

Voor wat betreft de voortgang van de onderhandelingen suggereerde de Belgische minister van Financiën in antwoorden op vragen vanuit de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers in november 2022 reeds dat overeenstemming nabij was, maar nadere berichtgeving vanuit Nederland bleef vooralsnog uit.

Recent heeft de Nederlandse staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst het jaarlijks terugkerende overzicht van de lopende belastingverdragsonderhandelingen gepubliceerd. Hierin wordt bevestigd dat in 2022 een ambtelijk akkoord is bereikt tussen de betrokken ambtenaren in België en Nederland over de inhoud van het nieuwe belastingverdrag. De staatssecretaris merkt daarbij op dat Nederland streeft naar ondertekening van het nieuwe verdrag later in 2023.

Vervolgproces

Na ondertekening van het nieuwe verdrag door België en Nederland is het nieuwe verdrag niet meteen van toepassing. Hiervoor is vereist dat het verdrag door de parlementen van beide landen wordt geratificeerd. In Nederland is goedkeuring van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer benodigd. In België zijn er zelfs zes parlementen die goedkeuring moeten verlenen.

Na ratificatie door beide landen zal het nieuwe verdrag in werking treden overeenkomstig de inwerkingtredingsbepaling van het verdrag, waarin ook de eerste datum van toepassing zal zijn geregeld (in de regel vanaf 1 januari daaropvolgend). Dit zal corresponderen met de datum waarop toepassing van het oude verdrag zal eindigen, tenzij er in een overgangsregeling zou worden voorzien. Wij zijn zeer benieuwd hoe snel ondertekening en ratificatie zullen gaan en vanaf welke datum het verdrag van toepassing zal zijn. Overigens is het hierbij denkbaar dat voor tijdvakbelastingen een andere datum zal gaan gelden dan voor tijdstipbelastingen. Tijdvakbelastingen betreffen onder meer de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting/personenbelasting. De dividendbelasting en roerende voorheffing zijn voorbeelden van tijdstipbelastingen.

Overleg over separate thuiswerkregeling voor grensarbeiders

De inhoud van het nieuwe verdrag is vooralsnog onbekend. Wel heeft de Nederlandse staatssecretaris in het recente overzicht van de lopende verdragsonderhandelingen bevestigd dat er nog geen thuiswerkregeling in het verdrag zal zijn opgenomen die de fiscale gevolgen van thuiswerken voor grensarbeiders zal stroomlijnen. Nederland heeft hier kennelijk gedurende de onderhandelingen wel op aangedrongen, maar partijen zijn hierover nog met elkaar in gesprek. Beide landen hebben volgens de Nederlandse staatssecretaris de intentie uitgesproken om te blijven onderhandelen en een separate thuiswerkregeling overeen te komen. Deze regeling zal vermoedelijk een latere aanvulling gaan vormen op het nieuwe belastingverdrag.

De verdragsonderhandelingen staan los van de gesprekken op internationaal niveau over sociale zekerheid. Ook ten aanzien van de socialezekerheidsgevolgen van thuiswerken over de grens wordt nagedacht over een permanente oplossing in EU-verband.

We volgen de ontwikkelingen nauwlettend en houden u uiteraard op de hoogte. Zodra er meer bekend wordt over de inhoud van het nieuwe belastingverdrag, bent u de eerste die het hoort!

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

3. Strengere beperking van aftrekposten in Belgische vennootschapsbelasting voor aanslagjaar 2024

Bij de hervorming van de Belgische vennootschapsbelasting in 2017 werd de toepassing van bepaalde aftrekposten beperkt tot € 1 miljoen, vermeerderd met 70% van het resterende belastbare resultaat dat € 1 miljoen overschrijdt. Dit is ook gekend als de zogenaamde ‘korf’. De desbetreffende aftrekposten zijn: de notionele interestaftrek van het jaar, de overgedragen DBI-aftrek, de overgedragen innovatieaftrek, de vorige verliezen en de overgedragen notionele interestaftrek, in die volgorde.

Sinds 2022 geldt iets vergelijkbaars in de Nederlandse vennootschapsbelasting voor de verrekening van verliezen. Verliezen kunnen in Nederland worden verrekend met fiscale winsten van het voorgaande jaar of volgende jaren. Indien de fiscale winst van het voorgaande jaar of een volgend jaar meer dan € 1 miljoen bedraagt, komt de verliesverrekening op maximaal € 1 miljoen plus 50% van de fiscale winst boven € 1 miljoen.

(Tijdelijke) aanscherping aftrekbare korf in België

De nieuwe Belgische programmawet, zoals gepubliceerd op 29 december 2022, voorziet in een tijdelijke aanscherping van het percentage van de aftrekbare korf boven € 1 miljoen van 70% naar 40%. Deze aanscherping geldt vanaf aanslagjaar 2024 (boekjaar 2023). Het gevolg is dat 60% van het resterende belastbare resultaat boven € 1 miljoen altijd het voorwerp zal zijn van vennootschapsbelasting.

Echter, vanaf aanslagjaar 2025 (boekjaar 2024) zal dit percentage terug opgetrokken worden naar 70%. Deze verruiming vanaf aanslagjaar 2025 wordt echter ingevoerd onder de voorwaarde dat wetgeving tot omzetting van de EU-richtlijn die een mondiaal minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen in de EU waarborgt (‘Pillar 2’) dan reeds in werking is getreden. De EU-lidstaten hebben deze richtlijn ingevolge een akkoord op 12 december 2022 aangenomen. We verwijzen naar de november 2022-editie en de januari 2023-editie van deze nieuwsbrief.

Er geldt een antimisbruikbepaling voor wijzigingen aan de afsluitingsdatum van het boekjaar vanaf 11 oktober 2022. Indien na deze datum wijzigingen plaatsvonden die door de belastingplichtige niet worden verantwoord door andere motieven dan het ontwijken van inkomstenbelastingen, hebben deze geen gevolgen voor de toepassing van de wijzigingen van het korfpercentage. Een voorbeeld van een dergelijke wijziging is de verlenging van het boekjaar dat normaliter afsluit per 30 juni 2024 tot 31 december 2024, waardoor het aanslagjaar 2024 wordt overgeslagen.

Mogelijk brengt de verlaging van het korfpercentage u in het gedrang. In dat geval is het wellicht aangewezen om fiscale aftrekposten naar aanslagjaar 2023 (boekjaar 2022) te vervroegen of – reeds anticiperend op de aangekondigde verruiming – uit te stellen tot het aanslagjaar 2025 (boekjaar 2024).

Peter Vanlerberghe

Naar boven

4. Nederlandse belastingrente: het belang van een tijdige aangifte of voorlopige aanslag

Even leek het erop dat met ingang van 1 maart 2023 het belastingrentepercentage voor de Nederlandse vennootschapsbelasting (en bronbelasting) zou worden verhoogd van 8% naar 10,5% (!). Uit een brief van de Nederlandse staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst blijkt nu echter dat een eventuele verhoging pas op een later moment, tegelijk met de voorjaarsbesluitvorming, zal worden bekeken. De belastingrente voor de vennootschapsbelasting en bronbelasting blijft daardoor voorlopig 8%. Dat is nog steeds een hoge rente en maakt dat het van belang blijft om de heffing van belastingrente te beperken of te voorkomen. De belastingrente voor de Nederlandse inkomstenbelasting is 4%; er zijn momenteel geen signalen dat daar verandering in komt.

De verschuldigde belastingrente kan significant zijn indien de aangifte niet kort na het einde van het (boek)jaar wordt ingediend of wanneer om een passende voorlopige aanslag wordt gevraagd. In dit artikel lichten wij toe hoe de regeling werkt en hoe de heffing van belastingrente kan worden voorkomen of beperkt.

Belastingrente en rentetijdvak

De Nederlandse Belastingdienst brengt belastingrente in rekening als een aanslag of voorlopige aanslag wordt opgelegd ruim na het einde van het (boek)jaar. Dat komt voor als de Belastingdienst een aanslag niet tijdig kan vaststellen (bijvoorbeeld omdat gegevens ontbreken) of als er geen dan wel een te lage automatische voorlopige aanslag is opgelegd en deze niet is aangevuld.

De belastingrente wordt berekend over het te betalen bedrag op basis van de betreffende aanslag. Er is dus geen belastingrente verschuldigd indien de verschuldigde belasting reeds is betaald op een eerdere voorlopige aanslag, of indien er door verrekening van ingehouden voorheffingen (denk aan ingehouden loonbelasting of dividendbelasting) geen verschuldigde inkomstenbelasting resteert.

Indien de Belastingdienst een late (voorlopige) aanslag oplegt die resulteert in een te betalen bedrag, dan is de hoofdregel dat de belastingrente wordt berekend over de periode vanaf zes maanden na einde van het (boek)jaar tot zes weken na de dagtekening van de (voorlopige) aanslag. We gaan hierna omwille van eenvoud uit van een (boek)jaar dat gelijk is aan het kalenderjaar. In dat geval wordt de belastingrente berekend vanaf 1 juli van het jaar na het betreffende (boek)jaar. 

Het belastingpercentage voor de overige belastingen (zoals de inkomstenbelasting) is gekoppeld aan de wettelijke rente voor niet-handelstransacties. Dat percentage is vastgesteld op minimaal 4% per jaar en dit blijft voorlopig ongewijzigd.

Om belastingplichtigen tegemoet te komen is de periode waarover de Belastingdienst belastingrente mag berekenen gemaximeerd tot:

  • negentien weken nadat de Belastingdienst een aangifte heeft ontvangen, mits de (voorlopige) aanslag wordt opgelegd conform de ingediende aangifte;
  • veertien weken nadat de Belastingdienst een verzoek tot opleggen of aanpassen van een voorlopige aanslag heeft ontvangen, mits de voorlopige aanslag conform dit verzoek wordt opgelegd;
  • twaalf weken nadat de Belastingdienst een verzoek tot het opleggen van een navorderingsaanslag heeft ontvangen, mits de navorderingsaanslag conform het verzoek wordt opgelegd.

Wanneer na indiening van een verzoek of aangifte een (voorlopige) aanslag wordt opgelegd die afwijkt van deze aangifte of het verzoek, dan gelden de bovengenoemde maximeringen dus niet.

Wanneer is geen belastingrente verschuldigd?

Als een aangifte inkomstenbelasting voor 1 mei of een aangifte vennootschapsbelasting voor 1 juni na het einde van het (boek)jaar is ontvangen wordt geen belastingrente gerekend, mits de Belastingdienst de aanslag vaststelt conform de tijdig ingediende aangifte.

Ten aanzien van voorlopige aanslagen geldt bovendien dat de Belastingdienst geen belastingrente in rekening brengt als een voorlopige aanslag inkomstenbelasting wordt aangevraagd voor 1 mei of een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor 1 juni na het einde van het (boek)jaar. Ook deze uitzondering geldt in zoverre de voorlopige aanslag wordt opgelegd conform het verzoek.

Hoeveel belastingrente is verschuldigd?

De over een periode berekende belastingrente is gelijk aan het product van de op een aanslag verschuldigde belasting en het belastingrentepercentage. Het belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting is gekoppeld aan de wettelijke rente voor handelstransacties en bedraagt minimaal 8% per jaar. Op basis hiervan bedraagt de belastingrente al geruime tijd – behoudens een tijdelijke verlaging gedurende de coronacrisis – 8% op jaarbasis. Omdat de wettelijke rente voor handelstransacties inmiddels is gestegen tot 10,5% per jaar, leek het er even op dat het belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting en bronbelasting vanaf 1 maart 2023 ook zou gaan stijgen tot 10,5%. Op 23 februari 2023 heeft de Nederlandse staatssecretaris van Financiën echter aangekondigd een eventuele verhoging uit te stellen en pas in de integrale voorjaarsbesluitvorming van het ministerie van Financiën een knoop door te hakken. De Belastingdienst zal daarom voorlopig belastingrente voor de vennootschapsbelasting en bronbelasting blijven rekenen tegen 8%.

De belastingrente over een eventuele teruggaaf op een late belastingaanslag zal vanaf 1 maart 2023 wel (tijdelijk) stijgen tot 10,5%,  – een doekje voor het bloeden.

Tip: voorkom belastingrente!

Belastingrente wordt niet in rekening gebracht wanneer tijdig een aangifte wordt ingediend of om een passende voorlopige aanslag wordt verzocht, mits de Belastingdienst vervolgens een aanslag oplegt conform deze aangifte of het ingediende verzoek. Om dit te bewerkstelligen dient u de aanslagen te (laten) monitoren en in voorkomende gevallen tijdig in actie te komen.

Mark Foesenek en Gino Reul

Naar boven

5. Deadline voor aanpassing bestaande statuten aan gewijzigde Belgische vennootschapsrecht: actie vereist uiterlijk 31 december 2023

Op 1 mei 2019 trad het Belgische Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (‘WVV’) in werking. Het doel van dit wetboek is het moderniseren van het Belgische vennootschapsrecht door het te vereenvoudigen, flexibeler te maken en aan te passen aan de evoluerende Europese wetgeving. Op het vlak van terminologie wordt er zo niet meer van een ‘zaakvoerder‘ maar van ’bestuurder‘ gesproken en werd de term ’vennoot‘ vervangen door ’aandeelhouder‘. Verder verdween het kapitaalbegrip voor de besloten vennootschap en de coöperatieve vennootschap. De Belgische wetgever trachtte hiermee België aantrekkelijker te maken voor (buitenlandse) investeerders.

Geleidelijke inwerkingtreding: nieuw opgerichte vennootschappen en dwingende bepalingen

Alle oprichtingen van vennootschappen vallen sinds de inwerkingtreding per 1 mei 2019 aldus onder de nieuwe voorschriften van het WVV. Voor vennootschappen die op dat moment reeds bestonden zijn de dwingende bepalingen van het WVV van rechtswege van toepassing sedert 1 januari 2020. Dwingende bepalingen zijn bepalingen die de belangen van stakeholders beschermen en waarvan niet kan worden afgeweken. Hieronder vallen onder meer:

  • een aanpassing van de wettelijke benaming en afkortingen. Zo werden onder andere alle bvba’s sinds 1 januari 2020 automatisch bv’s (besloten vennootschappen) en cvba’s werden cv’s (coöperatieve vennootschappen). Deze nieuwe benamingen moeten verplicht gebruikt worden in alle officiële documenten van de vennootschap;
  • een dubbele uitkeringstest bij winstuitkeringen door een bv of een cv. Winstuitkeringen mogen niet tot gevolg hebben dat het eigen vermogen van de vennootschap negatief wordt of dreigt te worden (‘netto-actieftest’), en evenmin dat de vennootschap na de uitkering haar opeisbare schulden niet meer zou kunnen betalen (‘liquiditeitstest’);
  • een verbod op het uitoefenen van ‘dubbele mandaten’: dit is de situatie waarbij een natuurlijke persoon optreedt als bestuurder in persoonlijke naam én tevens optreedt als vast vertegenwoordiger van een rechtspersoon;
  • een uitbreiding van de regeling inzake belangenconflicten naar de cv;
  • een beperking van de bedragen waarvoor bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld, tot wettelijk vastgelegde maximumbedragen.

31 december 2023: deadline voor aanpassen statuten bestaande vennootschappen

Voorgaande bepalingen gelden onverkort, ook in het geval de statuten nog niet werden aangepast aan het nieuwe WVV. De wetgever voorzag hiervoor in een overgangsregeling, zodat de bestaande vennootschappen zich geleidelijk aan in lijn konden brengen met de nieuwe bepalingen. Wel worden de statutaire bepalingen die in strijd zijn met voorgaande dwingende bepalingen voor niet-geschreven gehouden. De aanvullende bepalingen uit het WVV zijn daarentegen slechts van toepassing voor zover de statuten ze niet uitsluiten.

De deadline voor het in overeenstemming brengen van de statuten van vennootschappen die bestonden voor 1 mei 2019 werd gesteld op 31 december 2023. Bij niet-tijdige omzetting zullen de leden van het bestuursorgaan persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden voor de schade die geleden wordt door de vennootschap of door derden ingevolge de niet-nakoming.

Het is daarom sterk aangewezen om – indien dit nog niet is gedaan – tijdig contact op te nemen met uw notaris, zodat de nodige aanpassingen van de statuten in orde gebracht kunnen worden. Overigens moeten ook statuten van maatschappen aangepast worden conform het WVV, al kan deze statutenwijziging onderhands gebeuren (zonder tussenkomst van een notaris).

Sam Dejaegere en Dorien Christiaen

Naar boven

6. Schenking met voorbehoud van vruchtgebruik: fiscale aandachtspunten in Vlaanderen en Nederland

Bij schenking van effecten of een beleggingsportefeuille, kan de schenker ervoor opteren om het vruchtgebruik over de geschonken goederen te behouden. Dit laat toe dat de schenker de vruchten (zijnde interesten, dividenden, enzovoort) van de geschonken effecten(portefeuille) behoudt. Dit is in Vlaanderen een veelgebruikte estateplanningstechniek. Om extra controlebehoud in te bouwen voor de schenker, alsook om bepaalde afspraken tussen de schenker en de begiftigde te concretiseren, kan de beleggingsportefeuille ingebracht worden in een controlevehikel (bijvoorbeeld een Belgische maatschap). Het voorbehouden van een vruchtgebruik kan bij schenking van goederen over de grens tussen België en Nederland echter ongewenst uitpakken.

Hieronder gaan wij kort in op de fiscale gevolgen van de zogenaamde ‘gesplitste inschrijving’ in het Vlaamse Gewest. Voor meer informatie daarover verwijzen we naar de januari 2022-editie van deze nieuwsbrief. Vervolgens gaan we in op een aantal belangrijke aandachtspunten ingeval wordt geschonken onder voorbehoud van vruchtgebruik door een inwoner van Nederland aan een inwoner van België of andersom.

Fiscale aandachtspunten in Vlaanderen

Bij een gesplitste inschrijving is sprake van een opsplitsing van de eigendom tussen enerzijds de vruchtgebruiker en anderzijds de bloot-eigenaar. Dit is in België maar ook in Nederland mogelijk interessant in het kader van successieplanning, aangezien bij overlijden van de vruchtgebruiker het vruchtgebruik uitdooft en de bloot-eigenaar volle eigenaar wordt.

Bij een dergelijke aangroei tot volle eigendom is in Vlaanderen in principe geen erfbelasting verschuldigd, tenzij sprake is van een ‘bedekte bevoordeling’ van de bloot-eigenaar door de vruchtgebruiker. In dat geval is ingevolge een fictiebepaling toch erfbelasting verschuldigd. In de erfbelasting in het Waalse en het Brusselse Gewest gelden overigens soortgelijke fictiebepalingen.

De belastingplichtige kan het tegenbewijs leveren dat geen sprake is van een bedekte bevoordeling, bijvoorbeeld door aan te tonen dat de bloot-eigendom voorafgaand reeds is geschonken door de vruchtgebruiker aan de bloot-eigenaar, ongeacht het feit dat deze schenking al dan niet werd geregistreerd.

Indien de vruchten van gesplitst ingeschreven beleggingen of effecten worden herbelegd (en niet worden uitgekeerd aan de vruchtgebruiker), kan mogelijks opnieuw toepassing gemaakt worden van de fictiebepaling, tenzij het tegenbewijs kan worden geleverd ten aanzien van de bedekte bevoordeling.

Indien de effectenportefeuille deel uitmaakt van een maatschap, wordt de incorporatie van de vruchten in het kapitaal van de maatschap aanzien als een onrechtstreekse schenking. Dit houdt in dat indien de vruchtgebruiker zou overlijden binnen de drie jaar nadat de algemene vergadering de beslissing tot incorporatie heeft genomen, er alsnog erfbelasting verschuldigd zal zijn op de waarde van deze vruchten.

Fiscale aandachtspunten in Nederland

In Nederland bestaat eveneens een fictiebepaling in de erfbelasting, die mogelijk van toepassing is bij overlijden van een erflater die een vruchtgebruik heeft voorbehouden op vermogensbestanddelen die hem eerder in volle eigendom toebehoorden. De uitwerking hiervan is echter anders dan de Belgische regeling. Bij schenking door een inwoner van Nederland aan (bijvoorbeeld) kinderen die in België wonen is bij overlijden de Nederlandse erfbelasting van toepassing en moet dus de Nederlandse fictiebepaling in ogenschouw worden genomen. Ook als een inwoner van België schenkt onder voorbehoud aan kinderen in België en vervolgens emigreert naar Nederland en aldaar overlijdt, is de Nederlandse erfbelasting met bijbehorende fictiebepaling van toepassing. Dit kan effectief leiden tot heffing van Nederlandse erfbelasting over de waarde van een vruchtgebruik dat tijdens het inwonerschap in België is geschonken. Ten slotte kan dit ook aan de orde komen als een persoon met de Nederlandse nationaliteit binnen tien jaar na emigratie van Nederland naar België komt te overlijden.

De fictiebepaling regelt dat al hetgeen tijdens leven wordt verkregen dat ten laste van het vermogen van een ander is gekomen bij zijn overlijden wordt belast met erfbelasting, indien de erflater daarover tot zijn overlijden genotsrechten of een vruchtgebruik heeft voorbehouden. De Nederlandse fictie is niet van toepassing indien de erflater een voldoende vergoeding betaalt voor het jaarlijkse genot over de vermogensbestanddelen. Hiervan is sprake indien de vruchtgebruiker jaarlijks ten minste 6% van de waarde van de volle eigendom van de omgezette vermogensbestanddelen vergoedt aan de bloot-eigenaar. Dit geldt – anders dan in België! – ook als de blote eigendom eerder is geschonken.

Een ander aandachtspunt bij schenken onder voorbehoud van vruchtgebruik speelt bij schenking van aandelen aan inwoners van Nederland. Indien de aandelen voor de verkrijger in Nederland tot een aanmerkelijk belang gaan behoren (doorgaans: minimaal 5% van een soort aandelen in een vennootschap), levert het voorbehouden van een vruchtgebruik voor de verkrijger ook een nadeel op in box 2.

Bij het verkrijgen van een aanmerkelijk belang in geval van schenking wordt de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer van het verkregen belang op het moment van schenking. Over deze waarde hoeft bij een latere (fictieve) vervreemding van het belang geen Nederlandse inkomstenbelasting te worden betaald, omdat dan belasting in box 2 is verschuldigd voor zover de overdrachtsprijs hoger is dan de verkrijgingsprijs in box 2.

In geval van een schenking onder voorbehoud van vruchtgebruik wordt de blote eigendom geschonken, die lager is dan de waarde van de volle eigendom. Derhalve krijgen de verkrijgers een lagere verkrijgingsprijs dan wanneer de volle eigendom zou zijn geschonken. De aangroei van de bloot-eigendom tot volle eigendom bij overlijden van de vruchtgebruiker leidt niet tot een verhoging van de verkrijgingsprijs van de aandelen in box 2.

Van belang is dat u zich bij een gesplitste inschrijving/schenking onder voorbehoud van vruchtgebruik goed laat adviseren. Indien het een grensoverschrijdende schenking betreft, is het raadzaam om in zowel België als Nederland (fiscaal) advies in te winnen!

Sam Dejaegere, Dorien Christiaen en Pepijn van Eijk

Naar boven

7. Advocaat-generaal: Nederlandse regeling voor aflopende deelneming ook van toepassing op verwaterde aandelenopties

Op basis van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling zijn de voordelen uit een deelneming (onder andere dividenden en vermogenswinsten) vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling kan onder voorwaarden ook worden toegepast op voordelen uit aandelenopties. Hoewel dit niet is geregeld in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is dit toch mogelijk op grond van jurisprudentie van de Nederlandse Hoge Raad (het Falconsarrest) indien de (gedekte) opties bij uitoefening kunnen leiden tot het houden van een aandelenbelang dat kwalificeert voor de deelnemingsrijstelling. Om hiervoor te kwalificeren moeten de aandelen een belang van ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal vertegenwoordigen.

De deelnemingsvrijstelling is nog drie jaar van toepassing op een ‘aflopende deelneming’, een belang in een deelneming dat zakt onder de grens van 5% van het nominaal gestorte kapitaal. Zoals wij schreven in de juni 2022-editie van deze nieuwsbrief, achtte Rechtbank Gelderland deze regeling – net als de Nederlandse Belastingdienst – niet van toepassing op aandelenopties die door verwatering niet langer recht geven op het verkrijgen van ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal. Anders gezegd, de ‘Falconsleer’ van de Nederlandse Hoge Raad kan volgens de rechtbank niet worden doorgetrokken naar de regeling voor aflopende deelnemingen. De rechtbank oordeelde hiertoe op basis van een grammaticale interpretatie van de wettekst. Op grond daarvan is vereist dat voorheen sprake was van een deelneming. Omdat de Falconsleer, aldus de rechtbank, niet met zich meebrengt dat een optie moet worden gelijkgesteld met een deelneming, is volgens de rechtbank niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de regeling voor aflopende deelnemingen.

Conclusie advocaat-generaal bij de Hoge Raad: deelnemingsvrijstelling wel van toepassing

Naar aanleiding van de uitspraak van Rechtbank Gelderland heeft de belastingplichtige sprongcassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Vooruitlopend op een oordeel van de Hoge Raad heeft advocaat-generaal (‘A-G’) Wattel recent geconcludeerd dat de regeling voor aflopende deelnemingen moet worden doorgetrokken naar voordelen uit aandelenopties die, voor verwatering tot onder 5%, wel in aanmerking kwamen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling onder de Falconsleer.

Volgens de A-G is op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis van de na het Falconsarrest ingevoerde regeling voor aflopende deelnemingen niet duidelijk of de wetgever dit ook heeft willen toepassen op opties. Wel blijkt volgens de A-G uit de wetsgeschiedenis dat het de bedoeling is dat de deelnemingsvrijstelling nog enige tijd van toepassing blijft op een ‘belang’ als op enig moment niet langer wordt voldaan aan het 5%-criterium. Bovendien is de Falconsleer van de Hoge Raad volledig gestoeld op de achterliggende ratio van de deelnemingsvrijstelling.

Op basis van een teleologische interpretatie (een uitleg op basis van het doel achter een bepaalde wettelijke regeling) van de regeling voor aflopende deelnemingen is de deelnemingsvrijstelling daarom volgens de A-G ook van toepassing op gedekte opties, mits die opties voorheen bij uitoefening wel tot een (uitbreiding van een al bestaande) deelneming zouden leiden.

Ten slotte gaat de A-G ook in op de vraag of het vereist is dat de optieschrijver (degene die de optiekoper de optie verleent) zelf een kwalificerend belang in de deelneming bezit of blijft houden. Volgens de A-G is dit niet vereist, mits de opties bij de houder voor de verwatering zouden leiden tot het hebben van of uitbreiding van een kwalificerende deelneming.

Wij kunnen ons vinden in de conclusie van de A-G en vinden dit een mooi voorbeeld van interpretatie van een wettelijke regeling op basis van de ratio. We houden het vervolg van deze procedure in de gaten en informeren u later graag of de Hoge Raad tot eenzelfde oordeel komt.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is a partnership of limited liability companies under Dutch law, is registered in the Trade Register under number 53753348
and a member firm of the KPMG global organization of independent member firms affiliated with KPMG International Limited, a private English company limited by guarantee.
All rights reserved.