KPMG Belgium-Holland Desk Newsletter | October 2022
Inhoud
1. Terugblik KPMG Belgium-Holland Desk Seminar 2022
2. Een greep uit de (para)fiscale maatregelen in het Belgische begrotingsakkoord
3. Prinsjesdag 2022: overzicht relevante aankomende fiscale maatregelen in Nederland
4. Mag Nederland heffen over Belgisch tekengeld betaald aan uitgeleende voetballer?
5. Nederlandse Hoge Raad verduidelijkt renteaftrekbeperking voor 10a-leningen, diverse vragen blijven onbeantwoord
6. De verhoogde eenmalige investeringsaftrek: Belgische fiscale stimulans voor investeringen in elektrische laadpalen uiteengezet
7. Btw: Nederlandse wijzigingen ten aanzien van de btw op zonnepanelen
1. Terugblik KPMG Belgium-Holland Desk Seminar 2022
Op dinsdag 4 oktober 2022 vond ons jaarlijkse KPMG Belgium-Holland Desk Seminar plaats. Wij kijken terug op een geslaagde editie, waar wij u eindelijk weer fysiek mochten ontvangen. Tijdens het seminar hebben onze KPMG Belgium-Holland Desk-leden hun licht laten schijnen op diverse actuele onderwerpen in de volgende zes workshops:
- Workshop 1: actualiteiten vennootschapsbelasting
- Workshop 2: grensoverschrijdend werken in 2022
- Workshop 3: fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in Nederland en België; kunt u nog BOFfen?
- Workshop 4: op overnamepad? Ook de fiscus is op jacht!
- Workshop 5: bestuurdersaansprakelijkheid vanuit Nederlands en Belgisch perspectief
- Workshop 6: actualiteiten voor vermogende ondernemers en particulieren
We hopen dat u hebt genoten van ons seminar en dat u weer op de hoogte bent. Was u helaas verhinderd, maar ontvangt u graag een kopie van de tijdens de workshops besproken slides? Neemt u dan gerust contact met ons op via deze link.
2. Een greep uit de (para)fiscale maatregelen in het Belgische begrotingsakkoord
Op 11 oktober 2022 heeft de Belgische federale regering een akkoord bereikt over de meerjarenbegroting van 2023 en 2024. Hieronder vindt u een overzicht van de voornaamste fiscale maatregelen die in het kader van het recente begrotingsakkoord in het vooruitzicht zijn gesteld.
Maatregelen aanpak energiecrisis
Om de energiecrisis aan te pakken is besloten tot het treffen van de volgende maatregelen:
- invoering van een overwinstbelasting voor energieproducenten met een inkomen boven € 180 per megawattuur tussen 1 januari 2022 en 30 november 2022, en boven € 130 per megawattuur tussen 1 december 2022 en 30 juni 2023 (mogelijks wordt deze maatregel verlengd tot na juni 2023 indien de hoge energieprijzen aanhouden);
- invoering van een tijdelijke solidariteitsbijdrage ten laste van de oliesector.
Deze inkomsten zullen vervolgens worden besteed aan:
- kwijtschelding van de sociale werkgeversbijdragen op het extra loon na indexering gedurende het eerste en tweede kwartaal van 2023. Voor het derde en vierde kwartaal zullen de werkgevers uitstel krijgen voor de betaling van de werkgeversbijdrage op het extra loon door indexering;
- permanent verlaagd btw-tarief van 6% op gas en elektriciteit. Dit zou echter worden gecompenseerd door een aanpassing van de accijnzen wanneer de energieprijzen normaliseren;
- verlenging van de korting op de energierekening van huishoudens en van de verlaging van de accijnzen op gas en elektriciteit voor bedrijven tot maart 2023.
Maatregelen terugdringen begrotingstekort
Bovendien zijn diverse andere maatregelen overeengekomen om het begrotingstekort van de Belgische federale regeling terug te dringen. Het betreft onder meer de volgende fiscale maatregelen:
- invoering van een eenmalige minimumbelasting voor ondernemingen met een winst van meer dan € 1 miljoen, die deze willen afzetten tegen fiscaal compensabele verliezen. Concreet zullen deze ondernemingen voor inkomstenjaar 2023 slechts 40% in plaats van 70% van de winst hoger dan € 1 miljoen kunnen compenseren met vorige verliezen;
- hervorming van de fiscale regeling inzake auteursrechten vanaf 2024;
- afschaffing van de belastingvermindering voor tweede woningen vanaf 2024;
- afbouw van de notionele interestaftrek (althans voor grote ondernemingen);
- aanpassing van de fiscale behandeling van de forfaitaire buitenlandse belasting voor royalty’s;
- beperking van de mogelijkheid om de bankentaks fiscaal af te trekken;
- indexering van de jaarlijkse vennootschapsbijdrage;
- uitbreiding van de verpakkingsheffing;
- verhoging accijnzen op tabak en invoering accijnzen op e-sigaretten vanaf 2024;
- verhoging btw op ongezonde producten en verlaging btw op gezonde producten (zoals groenten en fruit) als uitwerking van het voornemen tot een gezondheidsverschuiving.
Voorstel tot brede belastinghervorming
Tot slot is de minister van Financiën verzocht om voor 1 december 2022 een voorstel voor een brede belastinghervorming in te dienen. Hiervan is reeds een blauwdruk verschenen, waarover wij u in de september 2022-editie van deze nieuwsbrief informeerden.
Dit overzicht is gebaseerd op de informatie die momenteel beschikbaar is. We houden u op de hoogte zodra er meer details beschikbaar zijn over de concrete wetgeving.
Sam Dejaegere
3. Prinsjesdag 2022: overzicht relevante aankomende fiscale maatregelen in Nederland
Op Prinsjesdag, 20 september 2022, heeft het Nederlandse kabinet het Belastingplan 2023 ingediend bij de Tweede Kamer. Inmiddels zijn bovendien een aantal nota’s van wijziging ingediend. Hieronder treft u een beknopt overzicht aan van de meest relevante maatregelen voor de Nederlandse inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en enkele andere relevante wijzigingen. Voor meer informatie en voor andere fiscale maatregelen uit het Belastingplan 2023 verwijzen wij naar ons Prinsjesdagmemorandum en ons cliëntmemorandum naar aanleiding van de nota van wijziging van 4 oktober 2022.
Vennootschapsbelasting
Verhoging lage tarief vennootschapsbelasting naar 19%
Het (lage) tarief in de vennootschapsbelasting wordt vanaf 1 januari 2023 verhoogd van 15% naar 19%. Dit tarief zal gaan gelden voor de belastbare winst tot en met € 200.000, terwijl het huidige lage tarief in 2022 nog geldt voor winsten tot en met € 395.000. Voor fiscale winsten tot € 200.000 blijft het hoge tarief van 25,8% gelden.
Vastgoed buiten het fbi-regime (2024)
In de aanbiedingsbrief pakket Belastingplan 2023 kondigt het kabinet aan dat per 1 januari 2024 een fiscale beleggingsinstelling (‘fbi’) niet meer direct in vastgoed mag beleggen. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen in Nederland en buiten Nederland gelegen vastgoed. Een fbi wordt gebruikt als beleggingsvehikel en is per saldo geen vennootschapsbelasting verschuldigd. De vastgoedmaatregel heeft geen gevolgen voor effecten-fbi’s.
Vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting
Structurele verhoging milieu-investeringsaftrek en energie-investeringsaftrek
De milieu-investeringsaftrek (‘MIA’) en energie-investeringsaftrek (‘EIA’) worden verhoogd, structureel met respectievelijk € 100 miljoen en € 50 miljoen per jaar vanaf 2023.
Inkomstenbelasting
Verlaging basistarief box 1
Het basistarief in box 1 (inclusief premies volksverzekeringen) wordt met ingang van 2023 verlaagd van 37,07% naar 36,93%. Dit basistarief gaat gelden voor het inkomen uit werk en woning tot € 73.031 (was € 69.398). Het daarboven geldende toptarief blijft 49,5%.
Daarnaast wordt per 1 januari 2023 de arbeidskorting verhoogd. Een werkende met een inkomen tot € 115.000 profiteert hiervan. Daarentegen vindt er een versnelde afbouw van de zelfstandigenaftrek per 1 januari 2023 plaats. Verder wordt per 2025 de inkomensafhankelijke combinatiekorting (‘IACK’) gefaseerd afgeschaft en wordt de algemene heffingskorting voortaan op basis van het verzamelinkomen (inkomen uit box 1, 2 en 3) afgebouwd.
Twee tarieven in box 2: 24,5% en 31% (2024)
Met ingang van 2024 worden twee tariefschijven in box 2 geïntroduceerd. Daarbij wordt de eerste € 67.000 aan inkomen uit aanmerkelijk belang per jaar belast tegen een tarief van 24,5% en het meerdere tegen een tarief van 31%. Dit geldt per persoon, waardoor het gunstig kan zijn om inkomen in box 2 toe te rekenen tussen fiscaal partners. In 2023 blijft het aanmerkelijkbelangtarief 26,9%.
Verhoging tarief box 3
Het tarief in box 3 gaat in drie jaar stapsgewijs omhoog van 31% in 2022 naar 34% in 2025. Het heffingsvrije vermogen wordt per 1 januari 2023 verhoogd van € 50.650 naar € 57.000 (€ 114.000 gezamenlijk voor partners).
Codificatie rechtsherstel en overbrugging box 3
Zoals uiteengezet in de mei 2022-editie van deze nieuwsbrief biedt de Nederlandse regering onder voorwaarden rechtsherstel voor de box 3-heffing over de jaren 2017 tot en met 2022 naar aanleiding van het zogeheten Kerstarrest van de Hoge Raad. Dit rechtsherstel wordt gecodificeerd in een wetsvoorstel dat met Prinsjesdag is aangeboden aan de Tweede Kamer.
Daarnaast is er een wetsvoorstel voor een tijdelijk box 3-regime voor de jaren 2023 tot en met 2025 (‘overbruggingswetgeving’). Dit is een overgangsmaatregel, omdat het kabinet vanaf 2026 een box 3-heffing over het werkelijk rendement wenst in te voeren.
Het rechtsherstel en de overbruggingswetgeving gaan uit van de ‘forfaitaire spaarvariant’ voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen. Deze variant is gebaseerd op drie vermogenscategorieën met elk een eigen forfait: banktegoeden, schulden en overige bezittingen. Het rechtsherstel voor de jaren 2017-2022 kan uitsluitend leiden tot een lager voordeel uit sparen en beleggen en niet tot een hoger voordeel uit sparen en beleggen dan in het oorspronkelijke box 3-stelsel. In tegenstelling tot het rechtsherstel is het onder de overbruggingswetgeving niet meer zo dat het oorspronkelijke box 3-stelsel nog mag worden toegepast als dat gunstiger is.
Actualisering en beperking leegwaarderatio
Zowel in box 3 van de inkomstenbelasting als in de erf- en schenkbelasting wordt de waarde van verhuurde woningen met huurbescherming bepaald door de WOZ-waarde te vermenigvuldigen met de ‘leegwaarderatio’. Dit is een van de huurprijs afhankelijke waardedrukkende factor voor het berekenen van de waarde van een geheel of gedeeltelijk verhuurde woning. Voorgesteld wordt om deze leegwaarderatio per 1 januari 2023 te actualiseren (lees: het waardedrukkende effect te beperken).
Daarnaast wordt voorgesteld om een onder een tijdelijk huurcontract verhuurde woning uit te sluiten van de toepassing van de leegwaarderatio. In aanvulling hierop stelt het kabinet bovendien voor om bij verhuur aan gelieerde partijen een waardedrukkend effect buiten toepassing te laten.
Aftopping aftrek periodieke giften
De giftenaftrek voor periodieke giften wordt afgetopt. De giftenaftrek voor particulieren houdt in dat onder bepaalde voorwaarden een gift aan een algemeen nut beogende instelling (‘ANBI’) aftrekbaar is voor de inkomstenbelasting. De giftenaftrek wordt vanaf 2023 afgetopt op € 250.000 euro per belastingplichtige per kalenderjaar voor periodieke giften aan ANBI’s en verenigingen. Periodieke giften die voor 4 oktober 2022, 16.00 uur zijn overeengekomen, komen nog onbeperkt in aftrek tot en met 31 december 2026.
Afschaffen middelingsregeling
De middelingsregeling wordt afgeschaft. Deze regeling is bedoeld als tegemoetkoming voor het progressienadeel dat kan ontstaan bij belastingplichtigen met sterk wisselende inkomens in aaneengesloten kalenderjaren als gevolg van het progressieve tarief in box 1. De regering heeft geconcludeerd dat de regeling beperkt doeltreffend en doelmatig is. Daarom wordt voorgesteld de middelingsregeling per 1 januari 2023 af te schaffen. Er geldt overgangsrecht, waardoor het laatste tijdvak waarover nog gemiddeld kan worden 2022‑2023‑2024 is.
Uitfaseren fiscale oudedagsreserve
De fiscale oudedagsreserve (‘FOR’) houdt in dat een ondernemer in box 1 van de inkomstenbelasting onder voorwaarden jaarlijks een deel van de winst fiscaal gefaciliteerd mag reserveren voor het vormen van een oudedagsvoorziening. De tot en met 31 december 2022 opgebouwde oudedagsreserve kan van de huidige regels worden afgewikkeld, maar er kunnen vanaf 2023 geen dotaties aan de FOR worden gedaan.
Overige wijzigingen
Aankondiging aanpak opmerkelijke belastingconstructies en geëvalueerde fiscale regelingen
Het kabinet heeft met Prinsjesdag bovendien aangekondigd dat het zich de komende jaren zal inzetten om zogenoemde opmerkelijke belastingconstructies en negatief geëvalueerde fiscale regelingen aan te pakken met een taakstellende opdracht, oplopend tot structureel € 550 miljoen. Daarbij zal onder meer worden gekeken naar verhuurd vastgoed in de bedrijfsopvolgingsregeling (‘BOR’). Eind dit jaar of in de eerste helft van 2023 komt het kabinet met een kabinetsreactie op de evaluatie van de BOR en de doorschuifregeling (‘DSR’). De uitwerking daarvan zal waarschijnlijk terechtkomen in het Belastingplan 2024.
Als andere opmerkelijke belastingconstructies worden genoemd:
- giftenaftrek bij periodieke giften aan een eigen ANBI;
- gebruik van natuurschoonwetlandgoederen (‘NSW-landgoederen’);
- gebruik van de partiële buitenlandse belastingplicht bij het verkrijgen van een 30%-regeling;
- onderscheid tussen vastgoed in box 1 of box 3;
- gebruik van vermogen uit de eigen vennootschap zonder het uitkeren van (belast) dividend;
- ‘boxhoppen’ tussen box 2 en box 3 (bijvoorbeeld via het gebruik van een ‘spaargeld-bv’);
- maximaliseren van het recht op toeslagen en aftrekposten door vermogen onder te brengen in box 2;
- onbelast doen toekomen van toekomstige waardestijgingen aan kinderen (‘baby-bv’);
- oneigenlijk gebruik van de BOR;
- voordelige vermogensoverdrachten binnen de familie.
Verhoging algemeen tarief overdrachtsbelasting
Het kabinet stelt voor om het algemene tarief van de overdrachtsbelasting te verhogen van 8% naar 10,4% per 1 januari 2023. Eerder was al aangekondigd dat het tarief van 8% zou stijgen naar 9%, respectievelijk 10,1%, maar dat wordt dus nu 10,4%. Dit tarief geldt voor alle verkrijgingen, buiten de verkrijging van een voor eigen bewoning bedoelde woning.
Afschaffing doelmatigheidsmarge gebruikelijkloonregeling
Voor werknemers die arbeid verrichten voor een lichaam waarin zij een aanmerkelijk belang houden – ook wel directeuren-grootaandeelhouders (‘dga’s’) – geldt de gebruikelijkloonregeling. Hierdoor moet een minimumsalaris in aanmerking worden genomen in de heffing van loonbelasting en inkomstenbelasting. In de huidige regeling geldt in bepaalde gevallen een korting van 25%, de zogenoemde doelmatigheidsmarge. Het kabinet wil deze korting per 1 januari 2023 afschaffen.
Beperking 30%-regeling bij hoge salarissen (2024)
De 30%-regeling is een fiscale faciliteit voor werknemers die vanuit het buitenland naar Nederland komen en een specifieke deskundigheid bezitten die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of nauwelijks aanwezig is. Op basis van deze faciliteit kan maximaal 30% van het loon onbelast worden vergoed door de werkgever. Voorgesteld wordt om de 30%-regeling per 1 januari 2024 te beperken tot de WNT-norm, beter bekend als de balkenendenorm (2022: € 216.000). Op basis van overgangsrecht gaat deze beperking voor bestaande 30%-regelingen in per 1 januari 2026.
Mark Foesenek, Clemens van Ravels en Pepijn van Eijk
4. Mag Nederland heffen over Belgisch tekengeld betaald aan uitgeleende voetballer?
Volgens Nederlandse loonbelastingwetgeving vormt al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten in beginsel belast loon, zo ook een tekenbonus. Maar welk land mag heffen indien sprake is van een internationale situatie?
Oordeel Hoge Raad
Recent heeft de Nederlandse Hoge Raad geoordeeld dat tekengeld loon vormt voor de loonbelasting (en dus ook voor de inkomstenbelasting), omdat dit een vergoeding is in het kader van het vervullen van de dienstbetrekking in Nederland. In deze casus betreft het een inwoner van België die door een Belgische betaaldvoetbalorganisatie (‘bvo’) tijdelijk is uitgeleend aan een Nederlandse bvo.
De voetballer heeft zijn overeenkomst met de Belgische bvo waarin de eenmalige tekenbonus is opgenomen getekend voordat het addendum in verband met de uitleen aan de Nederlandse bvo is overeengekomen. In geschil is onder meer of met betrekking tot het eenmalige tekengeld Nederlandse loonbelasting verschuldigd is, dat dan door de Belgische bvo moet worden ingehouden op uitbetaling van het tekengeld. Indien geen sprake is van inhoudingsplicht, is geen inhouding van loonbelasting vereist maar is toch Nederlandse inkomstenbelasting verschuldigd.
Opvallend is dat de rechtbank in eerste aanleg heeft geoordeeld dat het tekengeld niet meegenomen mag worden in de Nederlandse heffing, omdat dit is genoten voor het tekenen van het addendum betreffende de werkzaamheden in Nederland. Het hof en de Hoge Raad oordelen echter dat het tekengeld een beloning is voor de werkzaamheden die de voetballer gedurende de contractperiode moet verrichten, en derhalve (deels) ziet op de werkzaamheden die zullen worden verricht in Nederland.
Vervolgens is geoordeeld dat Nederland op grond van de sporters- en artiestenregeling (artikel 17) in het belastingverdrag tussen België en Nederland heffingsbevoegd is over (een gedeelte van) het tekengeld. Dat het tekengeld is overeengekomen in een contract waarin slechts de Belgische dienstbetrekking is vastgelegd en het is genoten voor de aanvang van de uitleen aan de Nederlandse bvo (en ondertekening van het addendum) leidt niet tot een andere conclusie. Ook de stelling van de Belgische bvo dat de (minder gunstige) sporters- en artiestenregeling alleen bedoeld is voor kortstondige (sportieve) optredens en derhalve artikel 15 (loon uit niet-zelfstandige arbeid) van toepassing is, houdt volgens de Hoge Raad geen stand.
Deze benadering van de Hoge Raad is niet nieuw, maar onderstreept wel de relevantie om de belastingheffing over tekengeld/een tekenbonus goed in kaart te brengen indien het een internationale sporter/werknemer betreft. Het land waar in de toekomst werkzaamheden zullen worden verricht, zal deze beloning immers kunnen belasten.
Esther Schutte en Ruud Hoevenaar
5. Nederlandse Hoge Raad verduidelijkt renteaftrekbeperking voor 10a-leningen, diverse vragen blijven onbeantwoord
De Nederlandse vennootschapsbelasting kent diverse renteaftrekbeperkingen, waardoor rentekosten fiscaal soms niet of niet volledig aftrekbaar zijn. Een belangrijke renteaftrekbeperking geldt voor ‘10a-leningen’. Hiervan is sprake als een schuld tussen lichamen of van lichamen aan natuurlijke personen die met elkaar verbonden zijn (ten minste 1/3e belang) samenhangt met een besmette rechtshandeling. Een dergelijke rechtshandeling is een:
- dividenduitkering of een terugbetaling van kapitaal;
- kapitaalstorting;
- verwerving of uitbreiding van een belang in een verbonden lichaam.
Indien sprake is van een 10a-lening, zijn de rente, valutaresultaten en overige financieringskosten ten aanzien van deze lening in beginsel niet aftrekbaar. De renteaftrekbeperking blijft echter buiten toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt (tegenbewijs) dat:
- aan de lening en de besmette rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen (‘dubbele zakelijkheidstoets’); en/of
- sprake is van compenserende heffing op het niveau van de (uiteindelijke) debiteur (‘compenserende heffing’).
Arresten
Op 15 juli 2022 wees de Nederlandse Hoge Raad twee arresten over deze renteaftrekbeperking (zie ook ons cliëntmemorandum hierover). In beide gevallen verstrekte een Luxemburgse moedervennootschap een lening aan een Nederlandse overnamevennootschap om een Nederlandse groep over te nemen. De Luxemburgse moeder financiert deze lening door uitgifte van ‘preferred equity certificates’ (‘PEC’s’). In geschil is of de Nederlandse overnamevennootschap de rente die aan de Luxemburgse moedervennootschap wordt betaald mag aftrekken. De aankoop van de aandelen in de Nederlandse groep is een besmette rechtshandeling.
Van compenserende heffing is in geen van beide gevallen sprake. In beide zaken oordeelden de dienstdoende gerechtshoven (Den Haag en Amsterdam) dat sprake is van een onzakelijke omleiding binnen het concern. Op basis van vaste jurisprudentie kan in een dergelijke situatie niet met succes een beroep op de dubbele zakelijkheidstoets worden gedaan.
Beide gerechtshoven rekenden de aandeelhouders van de moedermaatschappij (de houders van PEC’s) tot het concern, ook al zijn zij niet met de belanghebbende verbonden. Belanghebbenden stelden in het beroep in cassatie dat het hof het begrip ‘concern’ verkeerd had uitgelegd. Het begrip ‘concern’ of ‘groep’ is echter niet gedefinieerd in de wet. De Hoge Raad oordeelt in dit kader dat moet worden gekeken naar het begrip ‘verbonden lichaam’. Een lichaam dat niet verbonden is, behoort dus niet tot het concern of de groep van de belanghebbende. Een ‘omleiding’ via een lichaam dat niet kwalificeert als een verbonden lichaam, kwalificeert derhalve niet als een onzakelijke omleiding binnen het concern.
In de onderliggende zaken kwalificeerden de PEC-houders niet als een verbonden lichaam, zodat de financiering van belanghebbenden door de PEC-houders niet kon kwalificeren als een onzakelijke omleiding binnen het concern. Anders dan de Belastingdienst oordeelt de Hoge Raad dat een geslaagd beroep op de dubbele zakelijkheidstoets dus wel denkbaar is.
In de zaak van Hof Den Haag staat de Hoge Raad na toepassing van de dubbele zakelijkheidstoets renteaftrek toe en wordt de zaak ter verdere behandeling en beslissing van nog openstaande punten verwezen naar Hof Amsterdam. In de zaak van Hof Amsterdam verwijst de Hoge Raad het geding naar Hof Den Haag, dat nader moet onderzoeken of – zoals in eerdere instantie subsidiair gesteld door de Belastingdienst – de renteaftrek dient te worden geweigerd op grond van het fiscaalrechtelijke antimisbruikleerstuk fraus legis. Op basis van vaste jurisprudentie is een succesvol beroep op dit leerstuk denkbaar indien:
- een belastingverijdelend motief de doorslaggevende beweegreden is voor een transactie (motiefvereiste); én
- de fiscale rechtsgevolgen van de transactie in strijd zijn met het doel en de strekking van de fiscale wet in het algemeen of van een specifieke fiscale bepaling.
Tot op heden blijft het onduidelijk of, en in welke gevallen renteaftrek alsnog op grond van fraus legis kan worden geweigerd indien een belastingplichtige een succesvol beroep doet op een tegenbewijsmogelijkheid voor 10a-leningen. Wellicht zullen het vervolg van deze procedure of latere procedures hierover (meer) duidelijkheid scheppen.
Belang voor de praktijk
Bovengenoemde uitspraken zijn voor de praktijk relevant, omdat de Hoge Raad invulling geeft aan de door de wetgever gehanteerde termen ‘concern’ en ‘groep’. Lichamen die niet kwalificeren als een verbonden lichaam maken hiervan volgens de Hoge Raad geen deel uit. In dit kader dient echter te worden opgemerkt dat de onderliggende zaken dateren van voor 2017. Sinds een per 2017 ingevoerde wetswijziging dienen de belangen van ‘een samenwerkende groep’ voor de beoordeling van verbondenheid als één belang te worden beschouwd en zal dus eerder sprake zijn van verbondenheid.
Het ligt naar onze mening in de lijn der verwachting dat de Hoge Raad een vennootschap die niet zelfstandig kwalificeert als een verbonden lichaam maar wel onderdeel is van een samenwerkende groep, vanaf 2017 wél als een onderdeel van het concern of de groep beschouwt. Een omleiding via een dergelijke entiteit kwalificeert derhalve mogelijk wel als een onzakelijke omleiding binnen het concern. Of dit inderdaad juist is, zal vast nog eens in een procedure worden uitgeklaard. En dan is er ook nog een arrest van het Europese Hof van Justitie op basis waarvan mogelijk kan worden gesteld dat de renteaftrekbeperking op grond van artikel 10a per definitie buiten toepassing dient te blijven, indien sprake is van een lening onder zakelijke voorwaarden. In dat kader heeft de Hoge Raad onlangs prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Wij houden u op de hoogte.
Mark Foesenek en Pepijn van Eijk
6. De verhoogde eenmalige investeringsaftrek: Belgische fiscale stimulans voor investeringen in elektrische laadpalen uiteengezet
In het kader van de fiscale vergroening presenteerde de Belgische overheid eind vorig jaar een fiscale stimulans in de vorm van een verhoogde eenmalige investeringsaftrek voor kleine en middelgrote ondernemingen (‘KMO’s’) die voor 31 december 2022 investeren. Traditiegetrouw gaan wetswijzigingen gepaard met vele vragen. Zo rees de vraag onder welke concrete voorwaarden en in welke situaties een vennootschap deze investeringsaftrek kon genieten voor investeringen in elektrische laadpalen.
Achtergrond
Zelfstandige ondernemers en vennootschappen die kwalificeren als een kleine vennootschap in de zin van het Belgische Wetboek van vennootschappen en verenigingen kunnen genieten van de ‘gewone’ eenmalige investeringsaftrek met betrekking tot investeringen die zij doen in immateriële of materiële vaste activa, die in nieuwe staat werden verkregen of tot stand gebracht en wanneer deze worden aangewend voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid.
Aangedreven door de coronacrisis werd het percentage van 8% van de aanschaffings- of beleggingswaarde van het activum tijdelijk opgetrokken tot 25% voor investeringen verkregen of tot stand gebracht in de periode van 12 maart 2020 tot 31 december 2022.
Belangrijk om op te merken is dat een vennootschap geen gebruik kan maken van de investeringsaftrek wanneer het activum niet uitsluitend gebruikt wordt voor de beroepswerkzaamheid en wanneer het gebruik wordt overgedragen aan derden.
Minister van Financiën Van Peteghem heeft inmiddels naar aanleiding van twee parlementaire vragen verduidelijking gebracht bij enkele concrete situaties ten aanzien van investeringen in elektrische laadpalen, die wij onderstaand toelichten.
In het bedrijfsgebouw
De minister gaat allereerst in op de situatie waarbij een laadpaal wordt geïnstalleerd in het bedrijfsgebouw van de vennootschap voor het opladen van:
- de bedrijfswagens van de werknemers en de bedrijfsleiders waarmee zowel zuivere beroepsverplaatsingen als privéverplaatsingen worden gedaan;
- de elektrische wagens die eigendom zijn van de werknemers/bedrijfsleiders;
- de elektrische wagens van klanten van de vennootschap die hier gratis gebruik van mogen maken tijdens de periode van het bezoek aan de onderneming.
De minister stelt dat ’indien aan alle wettelijke voorwaarden ter zake is voldaan’ een laadpaal in aanmerking kan worden genomen voor de investeringsaftrek. Bij deze woordkeuze van de minister kunnen twijfels rijzen of hier wel voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden. Zoals hierboven reeds vermeld kan die immers niet worden toegepast indien men het gebruik van het activum aan een derde (bijvoorbeeld cliënteel) overdraagt en wanneer het actief niet uitsluitend wordt gebruikt voor beroepswerkzaamheden (zoals de privéverplaatsingen).
Het antwoord van de minister biedt dan ook geen absolute zekerheid. Het is onzes inziens niet ondenkbaar dat de Belgische belastingadministratie de aftrek zal weigeren, omdat de laadpaal ook voor privégebruik zal worden aangewend of het recht van gebruik wordt overgedragen. Aan te raden valt dan ook om er steeds voor te zorgen dat u voldoende toelichting voor handen hebt om de investeringsaftrek te verantwoorden.
Privéwoning en enige en werkelijke zetel zijn op dezelfde plaats
Een andere situatie waarop de minister ingaat, betreft een laadpaal die wordt geïnstalleerd:
- in de privéwoning van de bedrijfsleider;
- aan de buitengevel van de eigendom waar de bedrijfsleider woont én waar de bedrijfskantoren zich bevinden.
De minister is van mening dat in deze gevallen een laadpaal niet in aanmerking kan komen voor de investeringsaftrek om de reden dat de gebruiksrechten worden overgedragen aan een derde (zijnde de bedrijfsleider). De minister verduidelijkt dat de omstandigheid dat ook personeelsleden of klanten van de vennootschap hun elektrische wagen aan die laadpaal mogen opladen, daar geen afbreuk aan doet.
De grens tussen de eerste situatie (externe locatie van het bedrijfsgebouw) en de tweede situatie (interne locatie bij de privéwoning) is onduidelijk. Een fysiek onderscheid tussen de vennootschap en de privéwoning lijkt noodzakelijk volgens de minister. De vraag kan echter gesteld worden of de investeringsaftrek alsnog mogelijk zou kunnen zijn indien een voldoende onderbouwde toelichting beschikbaar is, bijvoorbeeld een apart kadastraal inkomen voor het bedrijfsgebouw en de privéwoning of een duidelijke scheiding tussen beroeps- en privégebruik.
Managementvennootschap/eenmanszaak
Daarnaast kan nog gedacht worden aan een situatie waarin een managementvennootschap (zonder personeel) een elektrische wagen ter beschikking stelt van haar bedrijfsleider en een laadpaal laat plaatsen bij die bedrijfsleider in zijn privéwoning, waar tevens een kantoor van de managementvennootschap is gevestigd.
De minister stelt ook hier dat de gebruiksrechten worden overgedragen aan een derde. De investeringsaftrek kan dan ook niet worden toegepast, gelet op het feit dat de gebruiksrechten van dit bedrijfsactief worden overgedragen aan een derde en de laadpaal niet louter voor de beroepswerkzaamheid wordt aangewend.
Conclusie
Deze bijdrage toont aan dat de Belgische fiscale stimulans van de verhoogde eenmalige investeringsaftrek voor het plaatsen van laadstations erg mooi lijkt te zijn, maar toch zorgen het standpunt van minister Van Peteghem en het gebrek aan rechtspraak voor weinig duidelijkheid. Belangrijk is het om voldoende toelichting voorhanden te hebben om aan te tonen dat de gevraagde investeringsaftrek voldoet aan de toepassingsvoorwaarden.
Indien u de verhoogde investeringsaftrek wenst toe te passen, dient u ten laatste op 31 december 2022 te investeren. Echter, na deze datum kan u mogelijks nog gebruikmaken van de verhoogde kostenaftrek ten belope van 200% (u kan hierover meer lezen in dit artikel) of de verhoogde investeringsaftrek voor energiebesparende investeringen van 13,5% (indien aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan).
Dorien Christiaen, Ann-Sophie Smets en Julie Boon
7. Btw: Nederlandse wijzigingen ten aanzien van de btw op zonnepanelen
Op Prinsjesdag 2022 heeft het Nederlandse kabinet voorgesteld om per 1 januari 2023 een btw-nultarief in te voeren voor de levering en installatie van zonnepanelen die op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen worden geplaatst. Het Nederlandse btw-nultarief moet gaan gelden voor de levering en installatie van zowel reguliere zonnepanelen die op de dakbedekking worden geïnstalleerd alsook geïntegreerde zonnepanelen die tevens als dakbedekking dienen.
Voor het begrip ‘woningen’ wordt in beginsel aangesloten bij de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (‘BAG’). Aangenomen mag worden dat sprake is van een woning als het desbetreffende pand volgens de BAG mede een woonfunctie heeft of een vakantiewoning is.
Het btw-nultarief is ook van toepassing als woningcorporaties zonnepanelen (laten) installeren op of in de onmiddellijke nabijheid van hun woningen. De verhuur van zonnepanelen blijft belast tegen het tarief van 21%.
Gevolgen invoering btw-nultarief
Door invoering van het btw-nultarief drukt per saldo geen btw meer op de aanschaf en installatie van zonnepanelen op woningen. Daardoor hebben particuliere zonnepaneelhouders geen financieel belang meer bij het terugvragen van btw over de aanschaf dan wel installatie van zonnepanelen op hun woning. Zij kunnen dan ook vanaf het moment van aanschaf dan wel installatie van de zonnepanelen gebruikmaken van de kleineondernemersregeling (‘KOR’) indien de jaaromzet van de teruglevering van elektriciteit (en eventuele andere ondernemersactiviteiten) minder bedraagt dan € 20.000 exclusief btw. Zij hoeven over de teruglevering van de elektriciteit aan de energieleverancier dan geen btw te berekenen en geen factuur uit te reiken. Daarnaast hoeven zij geen btw-aangifte te doen.
Om gebruik te maken van de KOR dient de zonnepaneelhouder in principe een melding bij de Belastingdienst te maken. Indien de jaaromzet van de teruglevering van elektriciteit (en eventuele andere ondernemersactiviteiten) echter minder dan € 1.800 exclusief btw bedraagt, hoeft de zonnepaneelhouder zich niet als btw-ondernemer bij de Belastingdienst te registreren en kan hij de KOR zonder voorafgaande melding toepassen.
Levering zonnepanelen bij nieuwbouwwoningen
Indien zonnepanelen bij de oplevering van een nieuwbouwwoning worden geïnstalleerd, dient de levering en installatie van de zonnepanelen te worden afgesplitst van de oplevering van de nieuwbouwwoning. Het btw-nultarief is dan van toepassing op de afgesplitste prestatie. Deze mogelijkheid geldt volgens het voorstel van het kabinet niet voor geïntegreerde zonnepanelen die tevens als dakbedekking dienen. Deze maken volgens het kabinet namelijk onderdeel uit van de opgeleverde nieuwbouwwoning en kunnen om die reden niet van de oplevering van de nieuwbouwwoning als zodanig worden afgesplitst.
Voordelen nieuwe regeling
Met invoering van het btw-nultarief beoogt het kabinet onder meer de administratieve lasten van particuliere zonnepaneelhouders terug te dringen. Nu dient een particuliere zonnepaneelhouder die de btw op de aanschaf dan wel installatie daarvan wenst terug te vragen zich eerst middels het formulier ‘Opgaaf zonnepaneelhouders’ bij de Belastingdienst te melden. Daarbij kan hij kiezen of hij vanaf het jaar na het jaar van aanschaf van de zonnepanelen de KOR wil toepassen. Vervolgens ontvangt de particuliere zonnepaneelhouder een btw-(jaar)aangifte voor het jaar van aanschaf van de zonnepanelen. Daarin dient hij de over de aanschaf van de zonnepanelen (forfaitair) verschuldigde btw en de over de teruglevering van elektriciteit in het jaar van aanschaf verschuldigde btw op te nemen.
Een ander nadeel van de huidige regeling is dat een particuliere zonnepaneelhouder die de KOR toepast, de btw op de aanschaf van extra zonnepanelen niet in aftrek kan brengen. Doordat met de invoering van het btw-nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen op woningen per saldo geen btw meer op de aanschaf van zonnepanelen drukt, wordt deze kostenpost weggenomen en is het ook voor particuliere zonnepaneelhouders die de KOR toepassen aantrekkelijker om op een later tijdstip extra zonnepanelen aan te schaffen.
Marieke Herber en Noël Lürken