België-Nederland Nieuwsbrief | September 2023
Inhoud
1. Aanmelden voor KPMG België-Nederland Desk Seminar 2023 op dinsdag 10 oktober 2023
2. Nederlandse voorgestelde fiscale maatregelen Prinsjesdag 2023
3. Nederlandse internetconsultatie over nieuw box 3-regime van start
4. Vlabel blijft verkooprecht heffen bij verlenging van vruchtgebruik
5. Nederlandse BUA-correctie bij verlenen van huisvestiging aan buitenlandse uitzendkrachten
7. Europese kaderovereenkomst socialezekerheidsgevolgen bij thuiswerken: impact businesstrips
1. Aanmelden voor KPMG België-Nederland Desk Seminar 2023 op dinsdag 10 oktober 2023 in Hotel Nassau Breda
De KPMG België-Nederland Desk organiseert wederom zijn jaarlijkse KPMG België-Nederland Desk Seminar. Dit jaar vindt ons seminar plaats op dinsdag 10 oktober 2023 in Hotel Nassau te Breda. De voor u relevante fiscale en juridische ontwikkelingen in België en Nederland komen uitgebreid aan bod.
Vanwege de prachtige ambiance van Hotel Nassau Breda keren we dit jaar terug naar deze mooie locatie. Volgens beproefd concept verzorgen we tijdens het seminar zes workshops, drie voor en drie na de pauze. Bij welke van de volgende workshops sluit u aan?
- Managementvennootschappen en besturen over de grens
- Actualiteiten voor vermogende ondernemers en particulieren
- Fiscale ontwikkelingen bij vastgoedinvesteringen over de grens
- Grensoverschrijdend werken in 2023
- Actualiteiten vennootschapsbelasting
- De Europese mobiliteitsrichtlijn: nieuwe mogelijkheden voor grensoverschrijdend herstructureren
Hebt u een internationale (dga-)structuur of grensoverschrijdende inkomsten? Of houdt u zich bezig met fiscaliteit bij een bedrijf met activiteiten in Nederland en België? Dan mag u dit seminar niet missen!
Meer details en de mogelijkheid om u aan te melden vindt u op deze pagina.
2. Nederlandse voorgestelde fiscale maatregelen Prinsjesdag 2023
Op Prinsjesdag, 19 september 2023, heeft het Nederlandse demissionaire kabinet het pakket Belastingplan 2024 ingediend bij de Tweede Kamer.
Hieronder treft u een beknopt overzicht aan van de meest relevante maatregelen die zijn aangekondigd voor de Nederlandse inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en enkele andere relevante wijzigingen. Voor meer informatie en voor andere fiscale maatregelen uit het Belastingplan 2024 verwijzen wij u naar ons Prinsjesdagmemorandum en onze handige two-pager.
Vennootschapsbelasting
- Vastgoedmaatregel voor fbi’s per 2025
Een fiscale beleggingsinstelling (‘fbi’) mag per 2025 niet meer direct beleggen in Nederlands onroerend goed. Doet zij dit wel, dan verliest zij haar vrijgestelde fbi-status en wordt zij integraal belastingplichtig. Het blijft een fbi toegestaan om te beleggen in aandelen in een regulier belastingplichtige dochtervennootschap die in Nederland gelegen onroerende zaken houdt (indirect beleggen in Nederlands vastgoed). Daarnaast blijft het een fbi toegestaan direct te beleggen in buitenlandse onroerende zaken. Tevens wordt onder voorwaarden voorzien in overgangsrecht om heffing van overdrachtsbelasting bij herstructurering in 2024 te voorkomen.
- Aanscherping vbi-regime en afschaffing open fonds voor gemene rekening per 2025
In de voorgestelde wijziging van de definitie van een open fonds voor gemene rekening (‘open fgr’) vervalt per 1 januari 2025 het toestemmingsvereiste als onderscheidend criterium voor de zelfstandige belastingplicht van een open fgr. In plaats daarvan wordt aansluiting gezocht bij de in de Nederlandse Wet financieel toezicht gehanteerde begrippen ‘beleggingsfonds’ en ‘fonds voor collectieve belegging in effecten’. Als gevolg zullen bepaalde Nederlandse fgr’s, waaronder familiefondsen, niet langer zelfstandig belastingplichtig zijn voor de Nederlandse vennootschapsbelasting. Als overgangsrecht wordt opgenomen dat deze fgr’s geacht worden hun bezittingen te hebben overgedragen aan de deelgerechtigden, wat in beginsel resulteert in eindafrekening over aanwezige stille reserves. Voor deze deelgerechtigden zijn er doorschuiffaciliteiten opgenomen om belastingafrekening te vermijden. Er is ook een overgangsregeling voor de heffing van overdrachtsbelasting opgenomen, maar deze geldt niet voor fgr’s die tot stand zijn gekomen of nieuwe participanten die zijn toegetreden na 19 september 2023, 15.15 uur.
Verder wordt voorgesteld om de toegang tot het regime voor vrijgestelde beleggingsinstellingen (‘vbi’s’) te beperken tot beleggingsinstellingen of instellingen voor collectieve belegging in effecten (‘icbe’s') in de zin van de Wet financieel toezicht. Vbi’s met de rechtsvorm van een nv en familie-vbi’s worden derhalve vanaf 1 januari 2025 vennootschapsbelastingplichtig. Vbi’s met de rechtsvorm van een fgr krijgen in voorkomende gevallen ook nog te maken met de hiervoor genoemde wijzigingen ten aanzien van het fgr-regime zelf.
- Herziening fiscaal kwalificatiebeleid van rechtsvormen per 2025
Het kabinet stelt voor om het kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen voor Nederlandse fiscale doeleinden aan te passen. Deze wijziging is op te splitsen in twee onderdelen:
- wettelijke codificatie van het Nederlandse kwalificatiebeleid voor buitenlandse rechtsvormen op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode, die bovendien wordt aangevuld met twee aanvullende methoden (de vaste methode en de symmetrische methode) wanneer de rechtsvorm van een buitenlands lichaam niet vergelijkbaar is met die van een naar Nederlands recht opgericht of aangegaan lichaam;
- vervallen van de open commanditaire vennootschap (‘open cv’). Als gevolg hiervan beëindigt de zelfstandige belastingplicht van de open cv en de fictie dat het belang van de commanditaire vennoot in de open cv wordt aangemerkt als aandeel. Dit heeft tevens gevolgen voor de beoordeling van buitenlandse cv-achtigen (rechtsvormen vergelijkbaar met een Nederlandse commanditaire vennootschap), namelijk dat die ook per definitie transparant worden.
- Wijziging fiscale behandeling giften vanuit de vennootschap per 2024
Het kabinet wil grote giften aan algemeen nut beogende instellingen (‘ANBI’s’) en steunstichtingen SBBI’s vanuit vennootschappen van directeur-grootaandeelhouders stimuleren. Daarom wordt voorgesteld dat vanaf 1 januari 2024 het bedrag van die gift niet in aanmerking wordt genomen als een tot het inkomen van de aanmerkelijkbelanghouder te rekenen voordeel in box 2 of als opbrengst voor de dividendbelasting.
Daar staat tegenover dat de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting wordt afgeschaft voor alle vennootschapsbelastingplichtige lichamen. Zakelijke uitgaven door vennootschappen aan goede doelen, zoals door middel van sponsoring of reclame, blijven aftrekbaar.
Vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting
- Verlaging aftrekpercentage en plafond maximaal investeringsbedrag EIA, verlenging horizonbepalingen EIA, MIA en VAMIL vanaf 2024
Vanaf 2024 wordt het aftrekpercentage van de energie-investeringsaftrek (‘EIA’) structureel verlaagd naar 40% (in 2023 is het aftrekpercentage 45,5%). Het plafond van het maximale investeringsbedrag blijft ongewijzigd. De horizonbepaling voor de EIA, de milieu-investeringsaftrek (‘MIA’) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (‘VAMIL’) wordt verlengd van 1 januari 2024 naar 1 januari 2029, waardoor deze regelingen langer beschikbaar blijven.
Inkomstenbelasting
- Verhoging basistarief box 1 per 2024 en aanpassing heffingskortingen
Het basistarief in box 1 (inclusief premies volksverzekeringen) wordt met ingang van 2024 verhoogd van 36,93% naar 36,97%. Dit basistarief gaat gelden voor het inkomen tot € 75.624. Het daarboven geldende toptarief blijft 49,5%.
Daarnaast wordt per 1 januari 2024 de arbeidskorting verhoogd van € 5.052 naar € 5.553. Tot een arbeidsinkomen van € 39.898 (voorlopig bedrag) loopt de arbeidskorting op naarmate het inkomen hoger is. Daarboven bouwt de arbeidskorting af met 6,51%. Verder stijgt de maximale algemene heffingskorting met ingang van 2024 van € 3.070 naar € 3.374. Boven een box 1-inkomen van € 24.904 bouwt de algemene heffingskorting af met 6,652%.
- Verlaging MKB-winstvrijstelling per 2024
Het kabinet stelt voor het percentage van de MKB-winstvrijstelling die geldt voor ondernemers in box 1 te verlagen van 14% naar 12,7%.
- Reparatie lucratiefbelangregeling ten aanzien van aandeelhoudersleningen per 2024
De reparatiewetgeving volgt naar aanleiding van een arrest gewezen door de Hoge Raad op 14 april 2023 over de zogenoemde vangnetbepaling in de lucratiefbelangregeling. De Hoge Raad heeft in het arrest onder andere beslist dat voor toepassing van het 10%-criterium alleen rekening moet worden gehouden met leningen indien en voor zover deze voor de toepassing van de belastingwetgeving als informeel kapitaal zijn aan te merken (zijnde een deelnemerschapslening, schijnlening of bodemlozeputlening). Voor de beoordeling of sprake is van een lucratief belang wordt de lucratiefbelangregeling gerepareerd door ook een lening die niet kwalificeert als informeel kapitaal mee te tellen indien de lening bijdraagt aan een beloning van de houder van het belang. Volgens de staatssecretaris leidt de uitkomst van het arrest namelijk tot onbedoelde gevolgen.
- Verhoging tarief box 3 en niet indexeren heffingsvrij vermogen per 2024
Het kabinet stelt voor om het belastingtarief in box 3 per 1 januari 2024 versneld te verhogen van 32% naar 34%. In 2025 blijft het tarief 34%. Daarnaast stelt het kabinet voor om het heffingsvrij vermogen van € 57.000 (€ 114.000 voor fiscale partners gezamenlijk) niet te indexeren. Bovendien heeft de Tweede Kamer tijdens de Algemene Beschouwingen een motie aangenomen waarin aan het kabinet onder meer wordt verzocht om het tarief in box 3 nog verder te verhogen naar 36% per 1 januari 2024.
- Verfijning en verduidelijking van box 3 per 2024
Het aandeel in het vermogen van een vereniging voor eigenaren wordt geschaard onder de categorie ‘banktegoeden’. Dat geldt ook voor het aandeel in het vermogen op de derdengeldenrekening van een notaris.
Vorderingen en schulden in box 3 tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen worden bovendien ‘gedefiscaliseerd’. Dit betekent dat deze vorderingen en schulden niet meer in de belastingaangifte hoeven te worden vermeld. Om iedere onduidelijkheid te voorkomen wordt tot slot met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 tevens expliciet in de wettekst opgenomen dat voor de berekening van het effectieve rendementspercentage bij fiscale partners uitgegaan wordt van de gezamenlijke rendementsgrondslag.
Overige wijzigingen
- Loonheffingen
De onbelaste reiskostenvergoeding wordt met ingang van 2024 verder verhoogd naar € 0,23 per kilometer. Daarnaast verruimt de wetgever de vrijstelling voor het faciliteren van ov-abonnementen aan de werknemer. Volgens de nieuwe gerichte vrijstelling wordt het privégebruik van een ov-kaart die wordt vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld gericht vrijgesteld als deze ook voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt.
- Bedrijfsopvolgingsregelingen
- Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2024 aan derden verhuurde onroerende zaken voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting (‘BOR’) en de doorschuifregelingen bij schenken en vererving van box 2-aandelen in de inkomstenbelasting (‘DSR’) wettelijk altijd als beleggingsvermogen aan te merken. Daarmee kwalificeren dergelijke verhuurde onroerende zaken niet meer voor deze bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Of er sprake is van aan derden verhuurde onroerende zaken wordt beoordeeld aan de hand van een dubbele toets, een feitelijkgebruikstoets en een oogmerktoets.
- Met ingang van 1 januari 2025 zullen de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en erfbelasting en inkomstenbelasting verder worden aangepast. De zogenoemde 5%-doelmatigheidsmarge wordt afgeschaft. Daarnaast kan in beginsel zowel van de DSR in de inkomstenbelasting als de faciliteit in de schenkbelasting bij schenkingen pas gebruikgemaakt worden als de verkrijger 21 jaar of ouder is. De vrijstelling in de schenk- en erfbelasting wordt enerzijds verruimd en anderzijds versoberd. De 100%-vrijstelling wordt opgetrokken tot € 1,5 miljoen ondernemingsvermogen (nu circa € 1,2 miljoen). Van het meerdere zal 70% worden vrijgesteld (thans 83%).
- Reparaties ongewenste uitkomst invordering conserverende aanslag bij excessief lenen per 2024
Het uitstel van betaling van de conserverende belastingaanslag in box 2 na emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder vervalt per 2024 slechts voor zover een schuldtoename niet eerder heeft geleid tot intrekking van het uitstel van betaling. Hiermee wordt mogelijk onterechte dubbele invordering voorkomen. Bovendien wordt de invorderingsbepaling bij excessief lenen aangepast, zodat invordering van de conserverende belastingaanslag in box 2 na emigratie niet plaatsvindt voor zover er bovenmatig wordt geleend van vennootschappen waarvoor de aanmerkelijkbelanghouder in Nederland niet belastingplichtig zou zijn (buitenlandse vennootschappen).
- Aanpak vastgoedaandelentransacties per 2025
Met ingang van 1 januari 2025 geldt de samenloopvrijstelling in beginsel niet meer bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon (‘OZR’). De reikwijdte van het voorstel wordt beperkt tot nieuwe onroerende zaken en bouwterreinen die gedurende twee jaar na het verkrijgen van (meer dan een derde van) de OZR aandelen niet voor ten minste 90% voor met btw belaste doeleinden worden gebruikt. In plaats van de vrijstelling worden dergelijke verkrijgingen voortaan belast tegen een 4%-tarief in de overdrachtsbelasting.
Vervolg
De Tweede Kamer heeft tijdens de Algemene Beschouwingen een motie aangenomen om het vanaf 1 januari 2024 geldende hoge tarief van 31% in box 2 – over voordelen uit aanmerkelijk belang indien en voor zover deze hoger zijn dan € 67.000 – te verhogen met 2%-punt, zodat dit tarief 33% zou gaan worden. Daarnaast wordt in deze motie verzocht om de vrijstelling van inkoop van eigen aandelen voor de dividendbelasting af te afschaffen en de bankenbelasting te verhogen met 80%. Hierover is in het maatschappelijk debat de nodige commotie ontstaan.
De komende maand zal de Tweede Kamer zich verder buigen over het pakket Belastingplan 2024, inclusief eventuele amendementen en moties, en daar uiteindelijk op 26 oktober 2023 over stemmen. Vervolgens is de Eerste Kamer aan zet, waar de stemmingen over het pakket vooralsnog staan ingepland op 19 december 2023.
Janine Meijs, Pepijn van Eijk en Rafiq Obispo
3. Nederlandse internetconsultatie over nieuw box 3-regime van start
Recent heeft het Nederlandse demissionaire kabinet een internetconsultatie geopend over een conceptwetsvoorstel voor het nieuwe box 3-systeem dat het huidige regime moet gaan vervangen. Hieronder bespreken wij de hoofdlijnen van het conceptwetsvoorstel.
Aanleiding
Sinds de invoering van de huidige inkomstenbelastingwetgeving in 2001 heeft de Nederlandse belastingheffing over inkomsten uit vermogen een forfaitair karakter. Omdat de te betalen belasting in een forfaitair stelsel niet afhangt van de werkelijke inkomsten uit vermogen, is de belastingdruk voor belastingplichtigen met een laag werkelijk inkomen hoger dan voor belastingplichtigen met een hoog werkelijk inkomen. Dit heeft de afgelopen jaren tot veel maatschappelijke kritiek geleid en uiteindelijk heeft de Nederlandse Hoge Raad belastingplichtigen in meer of mindere mate rechtsherstel geboden voor de jaren 2017 tot en met 2022.
In het coalitieakkoord van 15 december 2021 is daarom afgesproken om een nieuw box 3-stelsel in te voeren op basis van werkelijk rendement. Omdat dit een aantal jaren voorbereiding vergt, geldt vanaf 2023 voor de tussenliggende jaren een aangepast forfaitair box 3-stelsel (‘forfaitaire spaarvariant’). Voor informatie over het rechtsherstel en de forfaitaire spaarvariant verwijzen we naar onze bijdrage in de januari 2023-editie van deze nieuwsbrief.
Inmiddels wordt hard gewerkt aan het nieuwe box 3-regime, dat op basis van het conceptwetsvoorstel op 1 januari 2027 in werking zou moeten treden.
Hoofdlijnen van het nieuwe box 3-regime
Onder het nieuwe box 3-systeem is de hoofdregel dat de belastingheffing over vermogensbestanddelen die in box 3 vallen, plaatsvindt over het werkelijk behaalde rendement. De wijze van heffing is in het voorstel opgesplitst in drie soorten. Afhankelijk van het soort vermogen geldt voortaan een vermogensaanwasbelasting, een vermogenswinstbelasting, of toch nog een heffing over een forfaitair rendement. In het conceptwetsvoorstel is nog niet aangegeven wat het nieuwe (vlakke) box 3-tarief zal gaan bedragen. In de toelichting worden budgettaire effecten doorgerekend voor een tarief van 33%, 35% en 37%.
Hoofdregel: vermogensaanwasbelasting
In de kern gaat voor de meeste soorten vermogensbestanddelen een vermogensaanwasbelasting gelden. Dat betekent dat naast de directe rendementen zoals huur, rente en dividend (onder aftrek van de daarop drukkende kosten) ook het indirecte rendement, zoals de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeontwikkelingen van de vermogensbestanddelen, ieder jaar worden belast met inkomstenbelasting.
Overlijden en emigratie
Indien de belastingplichtige overlijdt of emigreert, wordt deze geacht zijn box 3-vermogensbestanddelen op overlijdens- of emigratiedatum te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer. Op dat moment moet dus worden afgerekend. Voor de afrekening bij emigratie met betrekking tot in het buitenland gelegen onroerende zaken, aandelen in familiebedrijven en innovatieve start-ups wordt een conserverende aanslag opgelegd. Deze hoeft dus niet direct voldaan te worden. De voorwaarden waaronder uitstel van betaling van de conserverende aanslag worden verstrekt dienen nog te worden uitgewerkt.
Verliesverrekening
Het nieuwe box 3-stelsel kan leiden tot een negatief werkelijk rendement. Om die reden wordt voorzien in de mogelijkheid van verrekening van een box 3-verlies over een jaar met positieve box 3-rendementen over toekomstige jaren. Er kan ook voor worden gekozen om een box 3-verlies achterwaarts te verrekenen met het positieve box 3-inkomen van het vorige jaar, mits het nieuwe box 3-regime van toepassing was over dat voorafgaande jaar. Box 3-verliezen kunnen niet in mindering komen op box 1- of box 2-inkomen. Daarnaast wordt vermeld dat het introduceren van een verliesverrekeningsdrempel wenselijk is.
Aanpassingen als gevolg van het nieuwe regime
Het huidige heffingsvrij vermogen zal worden vervangen door een heffingsvrij inkomen, waarvan de hoogte nog moet worden vastgesteld. De regeling voor groene beleggingen zal worden omgevormd naar een heffingskorting voor groene beleggingen. Ook de regelingen voor de buitenlandse belastingplicht en de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zullen worden aangepast naar aanleiding van het nieuwe heffingssysteem.
Uitzonderingen en nuanceringen
Onder het nieuwe regime wordt voorzien in een aantal uitzonderingen of nuanceringen op de heffing van een vermogensaanwasbelasting. De belangrijkste worden hierna kort besproken.
Vermogenswinstbelasting voor indirect rendement op onroerende zaken en innovatieve start-ups
Voor onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven of innovatieve start-ups zal het indirecte rendement pas worden belast bij verkoop dan wel overlijden of emigratie van de belastingplichtige. Voor deze bezittingen kan een jaarlijkse herwaardering dus achterwege blijven. Directe rendementen zoals huur en dividend worden, net als in de hoofdregel, wel belast in het jaar van ontvangst.
De wettekst voorziet voor deze uitzonderingscategorie vooralsnog niet in een herwaardering naar de waarde in het economische verkeer bij het van toepassing worden van het nieuwe box 3-regime en het vaststellen van de verkrijgingsprijs (‘step-up’). Uit de verdere behandeling van het conceptwetsvoorstel zal moeten blijken of de step-up voortvloeit uit de toepassing van het winstregime per invoering van het box 3-regime. Indien bewust geen step-up wordt toegekend, dan kent het wetsvoorstel hiermee voor deze categorieën verregaande terugwerkende kracht.
Vereenvoudigde regeling voor vakantiewoningen
Het inkomen uit de eerste vakantiewoning die hoofdzakelijk door de belastingplichtige zelf wordt gebruikt, zal vanwege de eenvoud op basis van een forfait belast blijven. Dit wordt bereikt door een percentage van de WOZ-waarde als fictieve inkomsten in aanmerking te nemen. Verondersteld wordt dat in het forfait reeds rekening is gehouden met de aftrek van kosten. In het huidige voorstel wordt evenmin rekening gehouden met de wijze van financiering van een dergelijke vakantiewoning.
Voorwaarde om van deze vereenvoudigde regeling gebruik te kunnen maken is dat de WOZ-waarde van de woning niet meer bedraagt dan € 1,2 miljoen. Als de WOZ-waarde hoger is, dan zal bij eigen gebruik de economische huurwaarde van de onroerende zaak als inkomen in aanmerking moeten worden genomen, evenals voor andere onroerende zaken voor eigen gebruik.
Banktegoeden, contanten en geldleningen
Banktegoeden en contanten worden niet betrokken in de vermogensvergelijking. Een eventuele vermogensaanwas van deze bezittingen (denk bijvoorbeeld aan valutakoersmutaties) wordt niet belast.
Bovendien mag voor het bepalen van de waarde van geldleningen tussen natuurlijke personen worden aangesloten bij de nominale waarde.
Vervolg
Met de internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel heeft het demissionaire kabinet een eerste voorzet gegeven voor de implementatie van een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. Dit is mede gedaan om tijdswinst te boeken in het wetgevingstraject. Dat dit geen overbodige luxe is, bleek recent nog uit de kritische conclusie van de advocaat-generaal (‘A-G’) bij de Hoge Raad over het na het Kerstarrest geboden rechtsherstel, en daarmee impliciet over het huidige stelsel. Maar of en in hoeverre het kabinet dat na de komende verkiezingen zal worden geformeerd deze voorzet zal willen benutten, is mede afhankelijk van de verkiezingsuitslag. Uiteraard houden wij u op de hoogte van de ontwikkelingen rondom het nieuwe box 3-regime.
Janine Meijs en Mike van Oss
4. Vlabel blijft verkooprecht heffen bij verlenging van vruchtgebruik
De Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) onderwerpt een verlenging van de looptijd van een vruchtgebruik van onroerend goed traditioneel aan de heffing van verkooprecht (12% in Vlaanderen). Een dergelijke heffing (ook wel registratierecht genoemd) is te vergelijken met heffing van overdrachtsbelasting in Nederland.
Het hof van beroep te Gent heeft echter al in 2021 geoordeeld dat bij de verlenging van de looptijd van een vruchtgebruik geen sprake is van een overdracht van een zakelijk recht. Het hof van beroep oordeelde dat een verlenging een loutere bevestiging of behoud van een bestaande toestand uitmaakt en dus geen aanleiding mag geven tot heffing van het verkooprecht. Ondanks dit arrest blijft Vlabel in praktijk nog steeds het verkooprecht heffen bij verlenging van de looptijd van een vruchtgebruik. Onderstaand lichten wij deze juridische en fiscale aspecten van deze discussie verder toe.
Gesplitste aankoop van onroerend goed
In Vlaanderen wordt vaak gebruikgemaakt van structuren waarbij een bedrijfsleider de blote eigendom verwerft van een onroerend goed en zijn vennootschap het vruchtgebruik (een zogenaamde ‘gesplitste aankoop’). De aankoopprijs wordt zo verdeeld over twee partijen.
Wanneer de bedrijfsleider de blote eigendom koopt, mag hij gedurende de duur van het vruchtgebruik het onroerend goed niet gebruiken. Het is de vennootschap die het gebruiks- en genotsrecht zal verwerven zonder dat ze huur moet betalen. De vennootschap kan de aanschaffingsprijs bovendien activeren en afschrijven over de looptijd van het vruchtgebruik.
Looptijd vruchtgebruik en verlenging
Een vruchtgebruik kan naar Belgisch recht worden gevestigd voor een bepaalde of onbepaalde duur, afhankelijk van wat contractueel wordt overeengekomen. Het nieuwe goederenrecht stelt een maximale duur van 99 jaar voorop. Na afloop van het vruchtgebruik van de vennootschap groeit de blote eigendom automatisch aan tot volle eigendom bij de bedrijfsleider. Deze aangroei is vrij van de heffing van Vlaamse registratierechten.
De blote eigenaar en vruchtgebruiker kunnen voor het aflopen van het vruchtgebruik ook overeenkomen om de looptijd te verlengen, zodat het gebruiksrecht door de vennootschap langer blijft voortbestaan.
Discussie over heffing van verkooprecht bij verlenging looptijd vruchtgebruik
Vanuit juridisch oogpunt is een verlenging louter een bestendiging van een bestaand recht. Van belang is dan ook om hierbij het essentiële onderscheid te maken tussen een verlenging en een ‘hernieuwing’. Bij een hernieuwing groeit het vruchtgebruik namelijk terug aan bij de blote eigenaar en komt er wél een nieuw recht tot stand (met heffing van verkooprecht tot gevolg).
Vlabel stelde in het verleden in twee voorafgaande beslissingen dat bij een verlenging van de looptijd van een vruchtgebruik het verkooprecht verschuldigd is (12% in het Vlaams Gewest). Hiermee lijkt Vlabel fiscaal geen onderscheid te maken tussen de juridisch te onderscheiden rechtshandelingen van een verlenging versus een hernieuwing. Vlabel werd door het hof van beroep te Gent dan ook terechtgewezen. Het hof van beroep brengt hierbij de vier cumulatieve voorwaarden in herinnering voor de toepassing van het verkooprecht:
- Er moet een overeenkomst onder bezwarende titel aanwezig zijn.
- De overeenkomst is een overdragende overeenkomst.
- De overeenkomst bevat een overdracht van eigendom of vruchtgebruik.
- De overeenkomst heeft betrekking op een onroerend goed.
Een verlenging van de looptijd van een lopend vruchtgebruik kan volgens het hof van beroep op basis van deze vier voorwaarden geen aanleiding geven tot vestiging van het verkooprecht. De verlenging resulteert immers niet in een overdracht van het bestaande vruchtgebruik.
Interpretatieve vraag en cassatieprocedure tegen beslissing hof van beroep te Gent
Onlangs werd aan Vlabel een interpretatieve vraag gesteld. Hieruit blijkt echter dat Vlabel tegen het arrest van het hof van beroep te Gent een voorziening in cassatie heeft ingesteld.
In afwachting van een uitspraak van het hof van cassatie blijft Vlabel bij een verlenging van de looptijd van een vruchtgebruik van onroerende zaken het verkooprecht heffen. Ingeval de belastingplichtige een aanslagbiljet ontvangt, raden wij aan om bezwaar in te dienen. Dit bezwaar zal vervolgens door Vlabel worden aangehouden in afwachting tot de uitkomst van de cassatieprocedure. Ondanks dat er duidelijke argumenten zijn om te stellen dat het verkooprecht niet van toepassing is, is het momenteel dus afwachten.
Kizzy Wandelaer en Ann-Sophie Smets
5. Nederlandse BUA-correctie bij verlenen van huisvestiging aan buitenlandse uitzendkrachten
Biedt u huisvesting aan (buitenlandse) uitzendkrachten of werknemers? In dat geval dient u op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (‘BUA‘) mogelijk een correctie te maken ten aanzien van de in aftrek gebrachte btw.
Feiten en omstandigheden
Onlangs heeft Gerechtshof ’s-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een procedure over dit onderwerp. De belanghebbende is een uitzendbureau dat buitenlandse uitzendkrachten ter beschikking stelt aan opdrachtgevers.
De uitzendkrachten zijn gedurende bepaalde periodes (verschillend van ongeveer een week tot een half jaar) werkzaam in Nederland. Het uitzendbureau draagt zorg voor tijdelijk verblijf (hierna: onderkomens) van deze uitzendkrachten in de nabijheid van de werkplaats waar zij werken (tussen de werkplaats en woonplaats ligt vaak meer dan 500 kilometer afstand). Het uitzendbureau brengt geen vergoeding voor de huisvesting in rekening aan de uitzendkrachten.
De btw op de kosten die in rekening zijn gebracht in verband met het verlenen van huisvesting is door het uitzendbureau in aftrek gebracht in zijn btw-aangiften. De Belastingdienst is echter van mening dat de aftrek is uitgesloten op grond van het BUA en heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Werking van het BUA
Het BUA sluit onder bepaalde voorwaarden de aftrek van btw op kosten van goederen en diensten uit in gevallen waarin en voor zover deze goederen en diensten worden gebezigd voor het aan personeel van de ondernemer verlenen van huisvesting.
Het gerechtshof geeft in deze zaak een oordeel over de vraag of en onder welke voorwaarden het verlenen van huisvesting in Nederland aan de buitenlandse uitzendkrachten leidt tot een correctie van het recht op aftrek van btw.
Oordeel Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Het hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad uit november 2020 waarin de Hoge Raad ingaat op de reikwijdte van de BUA-correctie in verband met het verlenen van huisvesting. Uit dit arrest blijkt dat een ondernemer de in aftrek gebrachte btw niet hoeft te corrigeren als sprake is van een binnen het bedrijfsbelang gelegen bijzondere omstandigheid, die de ondernemer dwingt kosten te maken die ook de persoonlijke behoeften van zijn werknemers dienen. Dat is het geval als:
- het huren van deze onderkomens primair wordt opgeroepen door de bijzondere behoeften van de onderneming;
- de betrokken personeelsleden de hun aangeboden onderkomens aanvaarden zonder dat het personeel keuzeruimte heeft met betrekking tot het onderkomen en het medegebruik ervan door een of meer anderen.
In dit kader is niet relevant dat de werknemer er zelf voor kiest om voor het uitzendbureau te werken. Wel is relevant of er bijzondere omstandigheden waren die het uitzendbureau ertoe dwongen om arbeidskrachten uit het buitenland te werven.
Het uitzendbureau heeft aangegeven dat het in eerste instantie heeft geprobeerd om de vacatures op te vullen met Nederlandse uitzendkrachten. Vanwege het snel kunnen opvullen van de vacatures is het uitzendbureau echter genoodzaakt geweest om buitenlandse uitzendkrachten aan te nemen. Deze buitenlandse uitzendkrachten wilden alleen komen als het uitzendbureau hun gratis verblijfsruimte aanbood. Dit heeft het uitzendbureau onder andere onderbouwd op basis van het contact dat het heeft gehad met het UWV en gemeenten en vacatures die het heeft geplaatst. Deze informatie is echter naar het oordeel van het hof te algemeen en te indirect om te kunnen spreken van bijzondere omstandigheden die het uitzendbureau ertoe dwongen om arbeidskrachten uit het buitenland te werven. Hiermee is de btw op de gemaakte kosten volgens het hof op grond van het BUA uitgesloten van aftrek.
Gevolgen voor de praktijk
Het oordeel van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is van belang voor ondernemers die huisvesting verlenen aan personeel en in dit kader kosten maken met btw. Wij adviseren u om na te gaan of u op dit moment kosten met btw maakt in verband met het verlenen van huisvesting aan personeel en hoe hiermee wordt omgegaan in het kader van het recht op aftrek van btw.
Marieke Herber en David Uygur
6. Wijziging standpunt Vlabel over conventioneel beding van terugkeer door nieuwe Belgische verbintenissenrecht
Een schenking is en blijft een zeer populaire manier om aan successieplanning te doen. Maar wat als de persoon aan wie u een schenking doet, eerder overlijdt? Kunt u dan enig recht uitoefenen op deze goederen? En indien ja, worden deze goederen dan onderworpen aan de heffing van Vlaamse successierechten?
In België is het gebruikelijk om bij schenkingen een (conventioneel) beding van terugkeer toe te voegen aan de schenkingsakte of het ‘pacte adjoint’. Een dergelijk beding stipuleert dat de geschonken goederen in principe belastingvrij kunnen terugkeren aan de schenker in geval van het vooroverlijden van de begunstigde. In het oude Belgische Burgerlijk Wetboek werd aan het vervullen van deze ontbindende voorwaarde traditioneel retroactieve werking toegekend. Echter, met de invoering van het nieuwe Belgische verbintenissenrecht is deze retroactieve werking afgeschaft. Deze wijziging heeft fiscale implicaties voor de heffing van Vlaamse successierechten, zoals uiteengezet in een recent standpunt van de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’).
Het beding van terugkeer: automatisch of optioneel?
Door het toevoegen van een beding van terugkeer kan het geschonken goed terugkeren naar de schenker in geval van vooroverlijden van de begunstigde. Er zijn twee manieren om een dergelijk beding van terugkeer in een akte op te nemen: de gewone (automatische) en de optionele versie. Bij een gewoon beding van terugkeer keert het geschonken goed automatisch terug naar de schenker bij vooroverlijden van de begiftigde. Het beding van terugkeer kan ook optioneel worden geformuleerd. Dit betekent dat de schenker, na overlijden van de begunstigde, zelf moet aangeven of hij of zij gebruik wil maken van het recht op terugkeer.
Vanuit juridisch oogpunt functioneren zowel een gewoon als een optioneel beding van terugkeer als ontbindende voorwaarde. Onder het oude Belgische Burgerlijk Wetboek had deze ontbindende voorwaarde terugwerkende kracht (retroactiviteit). Met andere woorden: het vermogen werd bij dergelijke terugkeer geacht nooit het vermogen van de schenker te hebben verlaten en dus waren er ook bij het overlijden van de begiftigde geen successierechten verschuldigd door de schenker.
Invloed nieuwe Belgische verbintenissenrecht: onderscheid tussen gewoon en optioneel beding van terugkeer (opnieuw) zeer relevant
Met de inwerkingtreding van het nieuwe Belgische verbintenissenrecht op 1 januari 2023 werd de automatische retroactiviteit van een beding van terugkeer afgeschaft. Onder de nieuwe regels geldt voortaan dat de vervulling van een voorwaarde (zoals het vooroverlijden van de begiftigde) slechts uitwerking heeft voor de toekomst. De vraag is nu of er door de afschaffing van het principe van de retroactiviteit, plots wél successierechten verschuldigd zullen zijn. Vlabel heeft zijn standpunt op dit vlak recentelijk aangepast en maakt daarin het onderscheid tussen het gewoon en het optioneel recht van terugkeer opnieuw zeer belangrijk.
Voor schenkingen met een gewoon beding van terugkeer verandert er niets op het gebied van de heffing van Vlaamse successierechten. Ondanks de afschaffing van de retroactiviteit zal het vermogen bij vooroverlijden van de begiftigde nog steeds meteen terugkeren naar het vermogen van de schenker en zullen er dus nog steeds geen successierechten verschuldigd zijn. Het geschonken vermogen wordt door de automatische terugkeer derhalve fiscaal noch juridisch op geen enkel moment geacht onderdeel van de nalatenschap van de begiftigde te zijn geweest.
In het geval van een optioneel beding van terugkeer ligt de situatie anders. Vlabel stelt in dat geval dat, omdat de schenker pas enige tijd na het overlijden van de begunstigde gebruik zal maken van de optie tot terugkeer, de geschonken goederen tijdelijk als onderdeel van de nalatenschap van de begunstigde dienen te worden beschouwd. In deze logica worden ze derhalve bij terugkeer wél onderworpen aan de heffing van Vlaamse successierechten. De oplossing om in een dergelijk geval successierechten te vermijden is eigenlijk heel eenvoudig en wordt overigens uitdrukkelijk aangereikt door Vlabel in zijn standpunt. Als in de schenkingsakte of pacte adjoint expliciet is vastgelegd dat de partijen opteren voor de retroactiviteit, dan zijn de gevolgen vergelijkbaar met een gewoon beding van terugkeer (geen heffing van Vlaamse successierechten). Deze benadering van Vlabel wordt naar onze mening ook ondersteund door de wet, omdat de relevante wetsbepaling een regel van aanvullend recht is en partijen dus vrij zijn om een retroactieve werking overeen te komen.
Samengevat: een eenvoudige toevoeging aan de schenkingsakte of pacte adjoint kan u dus een aanzienlijke belastingbesparing opleveren!
Wat met oudere schenkingen?
Voor de schenkingen met een (gewoon en optioneel) beding van terugkeer die voor 1 januari 2023 hebben plaatsgevonden, blijft de retroactieve werking de regel en zijn dus geen Vlaamse successierechten verschuldigd.
Voor de oude schenkingen met een optioneel beding van terugkeer is dus geen actie vereist, ook al hebt u niet uitdrukkelijk geopteerd voor de retroactiviteit.
Situatie in het Brussel Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest
Over de Belgische taalgrens heen heeft de federale belastingadministratie nog geen officieel standpunt ingenomen over de fiscale gevolgen van het nieuwe Belgische verbintenissenrecht met betrekking tot schenkingen gekoppeld aan een beding van terugkeer. Hier tasten we dus voorlopig nog in het duister. Voor de volledigheid, het gewest dat bevoegd is voor de heffing van Belgische successierechten wordt bepaald door de woonplaats van de schenker.
Daarom wordt aanbevolen om, in afwachting van duidelijkheid vanwege de federale administratie, ook in Brussel en Wallonië in de schenkingsakte uitdrukkelijk af te wijken van de wettelijke regels en te bepalen dat de vervulling van de optioneel ontbindende voorwaarde retroactieve werking zal hebben tot het moment van overlijden van de begiftigde.
Conclusie
Het beding van terugkeer in de schenkingsakte blijft in België voor de meeste schenkers op civielrechtelijk en fiscaal vlak een must-have. Het blijft echter raadzaam om op maat juridisch en fiscaal advies in te winnen voor uw specifieke situatie. Daarboven blijft het zaak om de impact van toekomstige veranderingen nauwlettend te volgen.
Bob Beazar
7. Europese kaderovereenkomst socialezekerheidsgevolgen bij thuiswerken: impact businesstrips
In de juni 2023-editie van deze nieuwsbrief informeerden wij u over de Europese kaderovereenkomst inzake de socialezekerheidsgevolgen van thuiswerken. De kaderovereenkomst kan in principe worden toegepast in een situatie waarin een werknemer grensoverschrijdend telewerk verricht in het land van de werkgever (50,1% tot 75% van de totale werktijd) en in het woonland (25% tot 49,9% van de totale werktijd). Met het land van de werkgever wordt bedoeld het land waar de werkgever zijn statutaire zetel heeft.
Als een werknemer woonachtig is in Nederland en voor een Franse werkgever werkzaam is in Nederland en België, kan dus geen beroep gedaan worden op toepassing van de kaderovereenkomst. Ook zijn werkzaamheden voor bijkantoren/vaste inrichtingen uitgesloten. De kaderovereenkomst is dus ook niet van toepassing indien een inwoner van Nederland in Nederland en België werkzaam is voor een Belgisch bijkantoor/vaste inrichting van een Franse entiteit.
Businesstrips
De geografische reikwijdte van de kaderovereenkomst is expliciet beperkt tot telewerk dat gewoonlijk wordt verricht in het land van de werkgever en het woonland. Dit betekent dat (tele)werk in een ander land dan het woonland of het land van de werkgever, ongeacht de omvang en de aard van de werkzaamheden, er gewoonlijk toe leidt dat de kaderovereenkomst niet kan worden toegepast. Het is dus belangrijk om de werknemer te bevragen omtrent zijn nevenactiviteiten.
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat businesstrips die incidenteel en marginaal in volume zijn in principe niet zouden moeten leiden tot afwijzing van een verzoek tot toepassing van de kaderovereenkomst. Er is echter nog veel onduidelijkheid over hoe de verschillende lidstaten omgaan met situaties waarin sprake is van businesstrips. Het zou naar onze mening goed zijn indien de betrokken instanties in de diverse lidstaten van de Europese Unie hierop een nadere toelichting geven.
Esther Schutte, Esmiralda Pasma, Jeroen Vandenbossche en Carolien van Echelpoel